30 december 2010

Concert 25 december 2010


Zaterdag 25 december 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons
Eva-Maria Westbroek, sopraan

Wagner: Wesendock-Lieder
Beethoven: Symfonie nr. 7


Bij dit concert kon ik voor het eerst het genoegen smaken nog dichterbij het Concertgebouw te wonen; op 5 minuten loopafstand om precies te zijn. Een kwartier voor aanvang je jas aan, en dan nog alle tijd hebben om in een foyer koffie te drinken. Een verrukkelijk concert, vanwege het gewoonweg perfecte optreden van soliste, dirigent en orkest. Westbroek is een fenomeen, en ofschoon ze in interviews tamelijk gewoontjes overkomt is ze een zangeres van wereldformaat. Ze zingt moeiteloos en loepzuiver, volledig verbonden met wat ze zingt. En met een orkest en dirigent in topvorm leverde dat een sublieme vertolking van de Wesendonck-liederen op. In de Zevende van Beethoven eveneens prachtig orkestspel. Jansons' interpretatie is een eigenzinnige; geenszins behoudend, ook niet vernieuwend. Hij tovert allerlei nieuwe inkijkjes in deze overbekende muziek tevoorschijn. Wel jammer dat hij de herhalingstekens niet respecteerde; misschien hield dat verband met de televisieregistratie. Begin februari staat deze symfonie nog eens bij Jansons en het KCO op de lessenaars, misschien dat hij dan wel de herhalingen speelt. Tijdens zo'n kerstmatineeconcert zitten allemaal feestgangers in de zaal die geen vaste concertbezoekers zijn, lijkt het. Voor me zat iemand die zich het hele concert flink zat te vervelen, maar bij het slotapplaus als eerste opsprong en zijn vuisten in de lucht gooide als ware het een popconcert. Hij wilde duidelijk op de televisie komen, de stakkerd.

Concert 15 december 2010


Woensdag 15 december 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink
Emanuel Ax, piano

Brahms: Symfonie nr. 3
Brahms: Pianoconcert nr. 1


De eerste delen van beide stukken vormen geen eenvoudige kost voor een dirigent: de drietelsmaat en de vele accenten en syncopen vormen een gevaarlijk geheel. Maar Haitink sloeg zich er bekwaam doorheen. De Derde kreeg een vloeiende, relatief lichte uitvoering die in de details nog wat haperde, maar overtuigender klonk dan enkele jaren terug bij Jansons. Het Eerste pianoconcert, dat ruim 25 jaar eerder werd gecomponeerd, kreeg juist een zwaarder en volbloediger lading. De samenwerking tussen Haitink en Ax was grandioos: hier waren twee vakmannen aan het werk, met een orkest dat hen naadloos volgde. Het intieme middendeel was het hoogtepunt van de uitvoering: verstild en dramatisch, prachtig gespeeld. Gewoon Brahms zoals Brahms moet zijn.

Opera 11 december 2011


Zaterdag 11 december 2011, Concertgebouw Amsterdam
Opera concertant

Wagner: Parsifal

Parsifal - Klaus Florian Vogt
Gurnemanz - Robert Holl
Amfortas - Falk Struckmann
Kundry - Katarina Dalayman
Klingsor - Krister St. Hill
Groot Omroepkoor
Radio Philharmonisch Orkest o.l.v. Jaan van Zweden

Ik lig een een concertje of 8 achter met mijn weblog, en ik mocht al enkele bezorgde vragen ontvangen. Maar ik moe(s)t prioriteiten stellen; de verhuizing kostte veel gedoe en aandacht. geen zorgen, uiteindelijk komt alles goed. Het waren louter prachtige concerten die ik nog te verslaan heb, te beginnen met deze concertante uitvoering van Parsifal. Wanneer ik naar Wagners laatste opera luister, komt deze me altijd als de mooiste muziek voor die er is. De thematische concentratie is geniaal, en tegelijkertijd laat de muziek zich luisteren als één lang adagio, vol spanning en berusting. Ik had voor deze concertante uitvoering een podiumplaats toegewezen gekregen, achter het koor. Maar ik waagde het erop en wachtte op een lege stoel in de zaal. Die vond ik (zoals altijd) en zodoende hoorde ik deze opera vanaf een fortuinlijke plek. Over de uitvoering is al heel veel lovends geschreven; ik hoef daar twee maanden later niet nog wat aan toe te voegen. Wel is er weemoed dat door de politiek gure tijden dit waarschijnlijk de laatste Wagner van Van Zweden is, en misschien ook wel van dit orkest en koor. Er zijn dwazen aan het bewind, helaas geen reine dwazen.
Mooie foto van Van Zweden van Kadir van Lohuizen (bij wijze van bronvermelding).

26 november 2010

Concert 4 november 2010


Donderdag 4 november 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons

Beethoven: Ouverture Leonore nr. 3
Janácek: Taras Bulba
Tsjaikovsky: Symfonie nr. 4


Het KCO is alweer terug uit Japan, waar zij o.a. dit programma speelden. Het was weer een overweldigend Jansons-concert, ook al kan Janácek mij nog steeds niet zo bekoren. Maar in de Beethoven-ouverture waren alle elementen die de combinatie KCO-Jansons zo uniek maken volop aanwezig; geen wonder dat er bij het applaus al bravo's te horen waren - niet bepaald gebruikelijk bij een ouverture. Tsjaikovsky's Vierde stond de afgelopen jaren vaker op de KCO-lessenaars: Gilbert, Blomstedt en Fischer gaven alle overtuigende uitvoeringen. Jansons hoorde ik deze symfonie eens dirigeren met het orkest uit Sint-Petersburg, ergens rond 1990. Hoe het toen klonk kan ik me niet meer herinneren; twintig jaar later was het in ieder geval allemaal mooier en fraaier dan je je voor mogelijk kon houden.

07 november 2010

Concert 29 oktober 2010


Vrijdag 29 oktober 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Iván Fischer
Camilla Nylund (Elsa)
Robert Dean Smith (Lohengrin)
Ildikó Komlósi (Judith)
Balint Szabó (Blauwbaard)
Nederlands Kamerkoor

Wagner: Lohengrin - 3e bedrijf, scene 1 & 2
Bartók: Hertog Blauwbaards Burcht


Een stukje uit een opera voor de pauze en een hele opera erna: het verbazingwekkende maar prachtige recept voor een geweldig concert waarin het geheim centraal staat. Een fraai recept op papier moet uiteindelijk ook goed smaken, en dat deed het deze avond meer dan volledig. Na het gepruts met Fleming en Thielemann eerder deze week nu het onvolprezen KCO onder leiding van een dirigent die inmiddels meer is dan slechts een kandidaat voor het chefdirigentschap van dit orkest, zozeer zijn het orkest en hij vertrouwd. Over Jansons niks dan goed (zie de weblog hierna), maar Fischer bereikt eigenlijk nagenoeg dezelfde hoogten als Jansons. De eerste twee scenes uit het derde bedrijf van Lohengrin klonken als een klok: de ouverture, het bruiloftskoor en de confrontatie tusses Elsa en Lohengrin, waar Elsa de onthulling van het gehein boven alles stelt. Camilla Nylund en Robert Dean Smith waren misschien niet de ideale Elsa en Lohengrin, maar zij pasten wel in het concertante concept van Fischer. Balint Szabó verving de eerder dit najaar overleden László Polgár, en hij deed dat zeer overtuigend. Van Ildiko Komlósi had ik nog nooit eerder gehoord, maar zij bleek inderdaad de gedoodverfde Judith (ze zong deze rol blijkbaar al eerder bij het KCO, in 1990 eveneens onder Fischer). Wat een présence en wat een geknipte stem voor deze rol! Ik hoorde deze opera eens eerder bij DNO en in 1994 onder Haitink bij het KCO, maar dit was een modeluitvoering: kleurrijk, dramatisch en warmbloedig. En tja, wanneer het gedicht vooraf niet door een ingehuurde acteur maar gewoon door de dirigent zelf in die prachtige Hongaarse taal wordt uitgesproken, dan heb je al direct het gevoel bij iets bijzonders aanwezig te zijn.
Het hele concert dat ik bijwoonde werd live gestreamd is nog steeds op de websites van de avro en het KCO te bewonderen.

Concert 25 oktober 2010


Maandag 25 oktober 2010, Concertgebouw Amsterdam
Münchner Philharmoniker o.l.v. Christian Thielemann
Renée Fleming, sopraan

Schreker: Nachtstück
Mahler: Rückert-lieder
Brahms: Symfonie nr. 4


Ik lig drie te beschrijven concerten achter, dus vooruit maar. Dit optreden van Thielemann met zijn eigen orkest uit München was geen succes. Christian Thielemann en zijn soliste Renee Fleming zijn centrale figuren in de hedendaagse klassieke muziekwereld, maar het gehele concert kan met één woord gekarakteriseerd worden: onpersoonlijk. Fleming zong mooi zoals ze er op de foto uitziet: te bestudeerd en typisch Amerikaans, gespeend van begrip van wat ze zong en nergens emotioneel beladen. Thielemann miste in Brahms iedere consistentie. Zijn uitvoering van Brahms' meesterwerk werd hier en daar zeer positief gerecenseerd, maar ik vond die een grote teleurstelling wegens de onbegrijpelijke tempowisselingen en overdreven climaxen. De Meistersinger-ouverture als toegift leed aan hetzelfde euvel; hoe groots het werk ook klonk, ik houd daar gewoonweg niet van.

31 oktober 2010

Concert 21 oktober 2010


Donderdag 21 oktober 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Lorin Maazel

Mahler: Symfonie nr. 6

Dit is de derde keer dat ik Maazel bij het KCO hoorde optreden, en ofschoon ook de vorige twee optredens (met R. Strauss en een eigen bewerking van Wagners Ring) erg goed bevielen, was dit onbetwist zijn overtuigendste. Maazel geldt als een (te) zelfbewuste dirigent, en van zijn vele plaatopnamen zijn er slechts weinige die de toets der kritiek kunnen doorstaan. Maar hij liet tijdens dit concert met Mahlers ontoegankelijkste en tevens boeiendste symfonie ook blijken over een eigenzinnige en pakkende visie te beschikken en die overtuigend op het orkest (ook niet weinig zelfbewust) over te kunnen dragen. In relatief langzame tempi verleidde hij het orkest tot geweldig spel en schaafde hij voortdurend tot nog beter en nog meer... Aan het begin van het vierde deel vielen de slagwerkers uit de maat, wat hen tijdens het slotapplaus op een duidelijk zichtbare reprimande van Maazel kwam te staan. Een perfecte, ultieme Mahler 6 was het geenszins, want de langzame tempi vond ik uiteindelijk te eigenzinnig, maar het werkelijk geweldige orkestspel deed me ruim anderhalf uur in volle concentratie naar deze uitvoering luisteren, en dan heb ik een geslaagd concert bijgewoond. Maazel is een man voor exuberant repertoire. Daar is veel van, dus graag wederom engageren, deze exuberante icoon.

23 oktober 2010

Mahler 6


Mahlers Zesde symfonie vind ik zijn ontoegankelijkste symfonie, maar bepaald niet minder boeiend dan de andere. Dit werk slingert je voortdurend tussen hoop en vrees. Uiteindelijk blijf je verdwaasd achter: de klagende koperpassage aan het slot, gevolgd door die ultieme uitbarsting geven je als luisteraar de genadeslag, waarna het moeilijk applaudisseren is voor de uitvoering die je hebt gehoord. Een ‘unheimischer’ slot is in de klassieke muziek nauwelijks aan te wijzen. In de delen ervoor is het gelukkig niet overal unheimisch, maar een emotioneel gemakkelijke symfonie is deze Zesde allerminst. Het openingsdeel opent met een marsthema, maar bevat als tegenhanger een liefdesthema. Het Scherzo bevat zowel lieflijke en landelijke momenten als schrille thema’s die vooruitwijzen naar het slotdeel. Het Andante is evenzeer een bron van tegenstellingen; een fraaie behaaglijk openingsthema, maar in weinig Mahlermuziek klinken de klagende houtblazers later in dit deel zo schrijnend. Het slotdeel gooit alle remmen los. Al vanaf het begin wordt de luisteraar geen enkel behaaglijk moment gegund. Je moet er hier aan geloven, of je het wilt of niet: de componist leidt je hier onverbiddelijk naar het zwarte gat.


In de vergelijking dit keer geen Haitink en Chailly. Van de eerste heb ik geen Mahler 6 in mijn collectie, en de uitvoering van Chailly bleef net als die van Tennstedt uit tijdgebrek achterwege. Ook die van Barbirolli beluisterde ik niet helemaal; daarvan hoorde ik alleen het eerste deel. Het begin daarvan maakt de opname van Barbirolli uit augustus 1967 met het New Philharmonia Orchestra tot eentje die je eens gehoord moet hebben. Barbirolli neemt het tempo hier klemmend laag, de cello-accenten klinken als mokerslagen. Barbirolli negeert het herhalingsteken na de expositie, en toch duurt het eerste deel bij hem bijna even lang als bij Gergiev, die wél de expositie herhaalt. Dat langzame tempo verwordt uiteindelijk tot een slopend geheel, maar die opening: die moet je gehoord hebben!


Van de opnamen van Mahlersymfonieën (nr. 4, 5, 6 en 9) van Von Karajan is de zesde bepaald niet de slechtste. In tegenstelling tot in nr. 4 en 5 gaat Von Karajan met zijn Berliner Philharmoniker nergens over de top. De uitvoering is zelfs relatief licht en wordt door het orkest prachtig gespeeld. Het laatste deel is helaas te onderkoeld: het grijpt je niet bij de keel en dat hoort hier toch zeker te gebeuren. desondanks een zeer fraaie opname, die tijdens twee opnamesessies (in januari/februari 1975 en februari/maart 1977!) tot stand kwam.


Met de opname van Eliahu Inbal met zijn Radio-synfonieorchester Frankfurt uit april 1986 leerde ik dit stuk kennen. Ik had de twee cd’s al heel lang niet meer gehoord, en de uitvoering viel me alleszins mee. Van Von Karajan net iets tekort komt, krijg je er bij Inbal gratis bij: scherpte en venijn en een slotdeel dat pakt. Een nergens overdreven uitvoering, verrassend goed.


Bernstein verrast altijd, en zo ook zijn opname van de Zesde uit september1988. Af en toe zit de uitvoering op het randje van gemaniëreerdheid, maar Bernstein heeft duidelijk wat te vertellen met zijn uitvoering en hij laat geen detail onbenadrukt. En je wordt als luisteraar voortdurend gegrepen; dat gebeurt helemaal in het slotdeel, het hoogtepunt van de uitvoering.


In mei 1994 opende Pierre Boulez, evenals Bernstein met de Wiener Philharmoniker, zijn opmerkelijke Mahlercyclus met een kraakhelder gespeelde opgenomen Zesde. Ik ken niet alle opnamen van deze cyclus, maar van de uitvoeringen die ik heb is deze opname de beste. De reden: Boulez is hierin het minst afstandelijk; Mahler componeerde toch door en door emotionele muziek, en daar haalde Boulez in sommige opnamen soms flink de stofdoek door heen. Nog niet zoveel in deze uitvoering, maar vergeleken met Bernstein en Jansons (zie hierna) moet Boulez het toch afleggen. Het is vooral een bijzonder subliem gespeelde en opgenomen uitvoering. Maar deze symfonie heeft toch net iets meer te bieden.


Dat alles is in (voor zover mogelijk) volledige perfectie aanwezig bij de live-uitvoering uit september 2005 door het KCO o.l.v. Mariss Jansons. Net als bij de Vijfde combineert Jansons het beste van alle werelden: orkestrale schoonheid en een voorzichzelfsprekende muzikale inhoud. De symfonie klinkt lyrisch én aangrijpend, vloeiend én bijtend. Wederom zit je je bij beluistering af te vragen hoe het toch mogelijk is dat een dirigent dat allemaal weet over te brengen op een orkest, en dat zonder studio-remakes gewoon tijdens reguliere abonnementsconcerten laat horen.


In november 2007 speelden het London Symphony Orchestra o.l.v. Valery Gergiev de Zesde tijdens een optreden in het Concertgebouw (zie hier de weblog daarvan). Diezelfde week werd in Londen deze live-opname gemaakt. De onverbiddelijkheid werkt verpletterend, maar bij nadere beluistering ook wat dwangmatig. De middendelen zijn goed maar niet bijzonder, en het slotdeel wederom verbazingwekkend; helaas niet helemaal bevredigend door de iets te gehaaste benadering. Uiteindelijk is dit geen volledig geslaagde uitvoering, maar zeker boeiend.

Conclusie
Wederom biedt Jansons met het KCO de meest geslaagde uitvoering; eigenlijk laat deze combinatie geen wens onvervuld. Bernstein is een aantrekkelijke tweede; Inbal en Von Karajan bieden goede gemiddelde uitvoeringen. Boulez en Gergiev zijn beide aantrekkelijk door hun eigen aanpak (respectievelijk analytisch-helder en onverbiddelijk). Barbirolli moet het van de beginmaten hebben.

17 oktober 2010

Concert 15 oktober 2010


Vrijdag 15 oktober 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.lv. Tugan Sokhiev
Yefim Bronfman, piano

Dvorák: Ouverture Carnaval
Bartók: Pianoconcert nr. 2
Rachmaninov: Symfonische dansen


De jonge Russische (of Noord-Ossetische/Osseetse?) dirigent Tugan Sokhiev hoorde ik ook al bij zijn debuut bij het KCO in 2006, maar dat was vlak voor ik deze weblog startte. Toen dirigeerde hij een fraaie Zevende van Prokofiev. Bij Sokhiev staat de preciezie centraal. Het orkest speelde uitermate precies, helemaal uitgebalanceerd en zonder overdreven pathos. Het mag mij allemaal wat losser, maar dat lijkt me bij Sokhiev een kwestie van tijd. De prachtige Symfonische dansen van Rachmaninov klonken als een klok; met het Dodeneiland en de Tweede symfonie zijn beste orkestwerk. Voor de pauze liet Yefim Bronfman weer eens horen dat hij tot de onbetwiste top behoort. In fijnzinnig samenspel met het orkest hield hij de aandacht van het publiek bij het welhaast ondoorgrondelijke Tweede pianoconcert van Bartók volledig gevangen; het tweede deel was een openbaring, en hoe subtiel gespeeld. Nadien speelde Bronfman een toegift dat ik niet kende (ergens tweede helft 19e eeuw?) en dat aan virtuositeit niet onderdeed voor het pianoconcert. Een fraai concert.

12 oktober 2010

Opera 10 oktober 2010


Zondag 10 oktober 2010, Opernhaus Zürich
Opern Zürich

Wagner: Tristan und Isolde

Isolde - Barbara Schneider-Hofstetter
Tristan - Peter Seiffert
Brangäne - Michelle Breedt
König Marke - Matti Salminen
Kurwenal - Martin Gantner
Melot - Volker Vogel
Zusatzchor der Oper Zürich
Orchester der Oper Zürich o.l.v. Bernard Haitink

De wens om ook de Tristan door Haitink gedirigeerd te zien en horen is in vervulling gegaan, en een weekendje Zürich is daarbij een fraaie bijkomstigheid. Maar het werd vooral een memorabele voorstelling door de zangersproblemen, zowel voor als tijdens de voorstelling. De aanvankelijk als Isolde bestelde Waltraud Meier kreeg tijdens de repetities onenigheid met Haitink over de interpretatie, en zij trok zich terug. Het schijnt dat ook Haitink dat overwogen heeft, maar gelukkig stond hij fier op de bok in de orkestbak deze avond. Dit was de tweede voorstelling in een serie van zes, en tijdens de eerste voorstelling is Haitink vanwege die ruzie met Meier uitgeboehoed. Er stond zelfs een YouTube-filmpje van op internet, maar die is door de maker alweer verwijderd. Er werd flink boegeroepen toen Haitink bij het slotapplaus opkwam. Afgelopen zondag was daar niks van te merken, Haitink kreeg flinke bijval. Maar wat er wel tijdens deze voorstelling gebeurde: het totale vocale instorten van Peter Seiffert als Tristan. Voor aanvang werd aangekondigd dat hij een verkoudheid had opgelopen en misschien niet alle noten zou treffen. De schade hield hij tijdens het eerste en tweede bedrijf flink beperkt, en aanvankelijk leek ook in de derde akte (waar Tristan flink aan de bak moet) geen vuiltje aan de lucht. Het leek zelfs of Seiffert zich helemaal hersteld had. Maar opeens ging het mis; een hapering in de stem, en een poging om die weg te hoesten. Zonder resultaat. Binnen een kwartier kon Seiffert nauwelijks nog geluid voortbrengen. En hij moest nog zeker 20 minuten... Zelfs de saaie Zwitsers voor mij zagen hoofdschuddend en medelijdend het geworstel van Seiffert gade. En terecht: dit was puur lijden. Alleen voor zijn afsluitende 'Isolde' raapte hij alles bij elkaar om dat er nog fraai uit te krijgen; als er ooit een Tristan zich vocaal doodgezongen heeft en die dood als een ultieme opluchting heeft ervaren, was het deze avond Seiffert wel. Op de website van het Züricher operahuis zag ik dat voor de volgende voorstelling Seiffert wordt vervangen door Stig Andersen; de voorstelling daarna staat hij weer wel geprogrammeerd. Seiffert is een grootse tenor; af en toe slingerde hij geweldig krachige klanken de kleine operazaal in. De overige zangers waren goed, maar niet uitzonderlijk. Barbara Schneider-Hofstetter was volledig opgewassen tegen haar rol, en tot aan de Liebestod zong ze vol kracht en overtuiging. Maar echt pakkend was haar stem niet. Matti Salminen hoore ik eens als Mephistopheles in Berlioz La damnation de faust, maar zijn stem lijkt over zijn hoogtepunt heen; desondanks blijft hij een imposante bas. Michelle Breedt en Martin Gantner voldeden prima als Brangäne en Kurwenal. Tja, en dan Haitink. De kritiek die je op internet over deze uitvoering leest (zoals hier bijvoorbeeld) snijdt wel hout: het was allemaal wel erg luid wat er uit de orkestbak kwam. Geweldig orkestspel, een vurig liefdesduet en een zeldzaam gedetailleerd 'Habet acht'. Maar soms overstemde het orkest flink de zangers. Ik heb intens van dat orkestspel zitten genieten, en eigenlijk was ik daar ook voor gekomen, maar uiteraard had het allemaal wat meer in evenwicht mogen zijn. De enscenering was een boeiende: een draaiplateau met drie of vier buhnebeelden, niet heel erg volgens het verhaal, maar wel voorstelbaar. Het was een rare voorstelling, maar tjonge, ik zal die nooit vergeten.

Concert 3 oktober 2010


Zondag 3 oktober 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Daniele Gatti
Yuja Wang, piano

Brahms: Tragische ouverture
Prokofiev: Pianoconcert nr. 3
R. Strauss: Don Juan
R. Strauss: Till Eulenspiegels lustige Streiche


Alle media-aandacht ging uit naar het Chinese schaarsgeklede wonderpoppetje op hoge hakken dat inderdaad geweldig muzikaal dat gruwelijk moeilijke Derde pianoconcert van Prokofiev speelde, in een welhaast ideale balans met het orkest. Een klavierleeuwin is ze (nog) niet, maar ze stond haar mannetje, en in de eregalerij van pianisten die ik dit concert al eerder hoorde spelen (waaronder Argerich en Bronfman) slaat ze geen slecht figuur. Daarvoor speelde het orkest al prachtig Brahms' Tragische ouverture, een van mijn meest favoriete muziekstukken; Gatti kent zijn klassieken. Na de pauze twee relatief korte symfonische gedichten van Herr Doktor Strauss, en ook hier liet Gatti het KCO klinken zoals je graag hoort: volbloedig, gedetailleerd en in de prachtigste klank. Dit was zo'n concert waar je iedere gespeelde noot kent, en lekker met je armen over elkaar geniet van mooi, mooier, mooist. Ik ken geen betere zondagmiddagbesteding.

27 september 2010

Opera 26 september 2010


Zondag 26 september 2010, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Verdi: Les vêpres siciliennes

Hélène - Barbara Haveman
Henri - Burkhard Fritz
Guy de Montfort - Alejandro Marco-Buhrmeister
Ninetta - Lívia Ághová
Koor van De Nederlandse Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Paolo Carignani

Als deze opera van Verdi iets duidelijk maakt, dan is het wel dat al die bekendere opera's van hem zo ongelooflijk goed zijn en dat het componeren van zulke vloeiende muziek gewoon heel erg moeilijk is. In deze Franse versie van de Siciliaanse vespers zit soms geweldige muziek (met name gespeeld door het orkest), maar ook heel veel muziek die nog eens goed tegen het licht gehouden had mogen worden en dan door de wat oudere Verdi zeker afgekeurd zou worden. Je hoort ook in de niet-gelukte muziek vlagen van de latere, geniale Verdi, maar meer dan slechts een doorkijkje daarnaar is die muziek echter niet. Als luisteraar word je soms flink op de proef gesteld, de beloning is er dan ook af en toe, maar niet heel erg vaak. De enscenering is weinig interessant. Alles is in een moderne jas gegoten, maar had evengoed ook klassieker kunnen (en moeten) zijn. Als er al een diepere betekenis in de enscenering heeft gezeten: ik heb hem er niet uitgehaald. De zangers zijn redelijk tot goed, nergens uitmuntend. Haveman en Fritz zijn overtuigend, maar nergens echt groots. Marco-Buhrmeister klinkt wel erg eendimensionaal en nergens stralend. De ster van de middag was de dirigent; de kale Italiaan leek iets aan zijn rechterarm te hebben en dirigeerde vooral met zijn linkerhand, en net als zijn eerdere gastdirecties blonk het orkest nu uit in klankschoonheid en detailwerking. Het was goed om deze opera eens gehoord te hebben, maar het mag hierbij blijven wat mij betreft. En tja, ik blijf het programmatisch vreemd vinden dat we wel deze onevenwichtige Verdi aangereikt krijgen, terwijl Il trovatore en La forza del destino nog niet in het Muziektheater bij DNO te horen waren.

25 september 2010

Concert 15 september 2010


Woensdag 15 september 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink
Till Fellner, piano

Beethoven: Pianoconcert nr. 3
Bruckner: Symfonie nr. 7


Geen Jansons, geen Pollini, maar met Haitink een perfecte vervanger op de bok. De combinatie Haitink-Pollini zou een spannende zijn geweest, maar de jonge Till Fellner ging eveneens een fraaie dialoog met Haitink aan. Die zorgde voor een afgewogen en blinkende begeleiding in het Derde pianococert van Beethoven, waarbij Fellner een frisse eigenzinnigheid tegenover stelde. De vervanging door Haitink van natuurlijk meer dan perfect, want een buitenkans om hem nog eens een keertje met de Zevende Bruckner te horen. Van al zijn geweldige Bruckner-opnamen is die van de Zevende van eind jaren zeventig toch wel het meest evenwichtig, natuurlijk en 'precies goed'. Enkele jaren geleden dirigeerde Haitink bij het KCO ook een Zevende, en de geplande live-opname voor het eigen label werd door Haitink naar de prullenbak verwezen: bij nader inzien te gedragen, te langzaam, te zwaar. Deze uitvoering was vederlicht, door en door transparant en tot op het kleinste niveau volledig in balans. Zoals ook Blomstedt bewees: Bruckner vaart wel bij relatief lichte, vloeiende en niet te langzaam gespeelde uitvoeringen. Het KCO met Haitink ervoor en dan Bruckner 7: tja, meer vanzelfsprekendheid bestaat er eigenlijk niet.

06 september 2010

Concert 31 augustus 2010


Dinsdag 31 augustus 2010, Concertgebouw Amsterdam
Gustav Mahler Jugendorchester o.l.v. Herbert Blomstedt
Christian Gerhaher, bariton

Mahler: Lieder eines fahrenden Gesellen
Bruckner: Symfonie nr. 9


Tja, Mahler en Bruckner in één programma, hoe heerlijk. En dan nog met deze meer dan uitstekende uitvoerenden. Christian Gerhaher geldt als dé Mahler-bariton van deze tijd, en dat bewees hij in de vier vroege Mahler-liederen met verve. Het zijn veeleisende liederen; er moet een verhaal worden verteld, emotie worden getoond en ook gewoon erg mooi, soms flink hoog, worden gezongen. En dat deed Gerhaher allemaal, fraai ingetogen begeleid door Blomstedt en zijn jeugdorkest. Die gingen in de Negende van Bruckner daarentegen lekker voluit. Presenteerde Blomstedt eerder dit jaar een relatief lichte Vijfde van Bruckner bij het KCO, nu was de uitvoering flink zwaarder: er stonden 12 contrabassen van links naar rechts achter het orkest. Tja, dan trillen die fortissimi lekker tot in je lever en nieren. Maar ook nu hield Blomstedt hoge tempi aan, met verrassend efect wederom. Misschien moet Bruckner wel sneller dan we gewend zijn? Met zo'n jeugdorkest op tournee moet iedereen ook mee, dus er zat een flink uitgebreid orkest op het podium, maar dit beste jeugdorkest dat er is speelde een geweldige Bruckner 9, waarin me vooral de nadruk op het vernieuwende in het Adagio opviel. Hier is Bruckner een modernist; de ene na de andere disharmonie maakt de sfeer van het deel extra wrang. Ondanks alle Mahlers die later dit jaar nog volgen, blijft een goede Bruckner toch altijd weer extra verrukkelijk. Binnenkort Haitink met de Zevende, het kan niet op.

Concert 25 augustus 2010


Woensdag 25 augustus 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons
Ferrucio Furlanetto, bas

Bartók: Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta
Moessorgski: Liederen en dansen van de dood
Strawinsky: De vuurvogel, suite 1945


Jansons wordt meer en meer een onzekere factor voor het KCO - zijn concerten in september heeft hij moeten overdragen aan Bernard Haitink, geen straf overigens - maar áls hij voor het orkest staat ben je als luisteraar meer dan ooit gezegend. Dit concert was wederom een bewijs dat Jansons en het KCO een unieke combinatie vormen die zijn weerga niet kent. De subtiliteiten, perfectie en het van nature muziekmaken dringen zich als onweerstaanbare entiteiten aan je op, en je legt je er door zulke ongebruikelijke vanzelfsperkendheid verbluft bij neer. De Muziek van Bartók hoorde ik ook al eens erg fraai onder leiding van Iván Fischer (zie hier de weblog), maar ook nu was de uitvoering prachtig. De suite uit 1945 uit De vuurvogel is een paradepaardje van dit orkest en deze dirigent; in 2007 hoorde ik dit stuk door deze combinatie ook al eens (zie hier), en nu even perfect. Hoogtepunt van de avond (voor zover mogelijk) was het optreden van de Italiaanse bas Ferrucio Furlanetto. Hij gedroeg zich als een heldentenor: bij zijn aantreden een minzaam knikje naar de concertmeester, en na afloop kushandjes naar het publiek. Maar wat een uitvoering, wat een geweldige imposante stem en voordracht! De zaal was muisstil, platgeslagen door zo'n volle stem die naar het leek deze Russische muziek ten volle beheerste. Tja, prachtig allemaal!

21 augustus 2010

Concert 19 augustus 2010


Donderdag 19 augustus 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Ton Koopman
Kristian Bezuidenhout, piano

Bach: Orkestsuite nr. 3
Mozart: Pianoconcert nr. 22 KV 482
Haydn: Symfonie nr. 98


Het fijne van de zomer is dat het dan (doorgaans) zomer is, maar als je aan het einde daarvan na twee maanden afwezigheid weer naar het KCO gaat, vraag je je af wat nu eigenlijk de voorkeur verdient. Enfin, het concertseizoen is weer begonnen; er staat veel prachtigs op het programma het komend jaar. Dit eerste concert kreeg echter helaas niet helemaal de invulling waar ik bij dit heerlijke programma op gehoopt had. De orkestsuite van Bach werd fraai gespeeld, en de verschillende muzikale lijnen werden door Koopman en het KCO mooi helder getekend. De Air deed alles heel eventjes zweven. Het 22ste pianoconcert van Mozart is een favoriet van mij, vooral vanwege dat onstellend prachtige middendeel. Ik heb meerdere uitvoeringen op cd, maar geen vind ik ideaal. Malcolm Bolson en John Eliot Gardiner komen nog het dichtst in de buurt. Bezuidenhout en Koopman lukte het helaas ook niet. Ondanks de afwijkende positie van de piano (midden tussen het orkest) en het enthousiasmerende spel van Bezuidenhout, vond ik de uitvoering te licht en te vlak. Bezuidenhout bracht voortdurend versieringen aan, waar soms de originele muzikale lijn al voldoende diepgang bezit. En de soms wat te strenge en voortvarende tempi deden veel details ondergesneeuwd raken. Dat gebeurde ook in de Haydn-symfonie. Een iets lager tempo in het openings- en slotdeel had de uitvoering veel meer body kunnen geven. Koopman dirigeerde staand voor een clavecimbel, waar hij zelf aan het einde van het slotdeel de geste van Haydn aan zijn Londense opdrachtgever speelde. Door het hoge tempo ging het effect daarvan echter volledig verloren. Geweldige muziek allemaal deze avond, maar te weinig uitgewerkt gespeeld.

31 juli 2010

Driemaal is scheepsrecht...


Wie deze weblog vanaf het begin heeft bijgehouden, kent mijn diepste wens die ik in juni 2007 voor het eerst uitte (lees hier), namelijk om ooit nog eens Debussy's Pelléas et Mélisande en Wagners Parsifal en Tristan und Isolde door Bernard Haitink gedirigeerd te horen worden. Enfin, in juni 2007 was daar dus die Pelléas, en een half jaar later plotseling de Parsifal in London (dit is de weblog van die uitvoering). De verzuchting die ik aan het einde van die weblog slaakte wordt nu na tweeënhalfjaar bewaarheid! In oktober a.s. dirigeert de 81-jarige maestro zes keer de Tristan in Zürich. Ik heb geen seconde hoeven na te denken, er bleken nog kaarten zat. Op zondag 10 oktober zit ik er eerste rang!

Concert 14 juli 2010


Woensdag 14 juli 2010, Concertgebouw Amsterdam
Lars Vogt, piano
Katherine Gowers, viool
Marianne Thorsen, viool
Rachel Roberts, altviool
Tanja Tetzlaff, cello
Koenraad Hofman, contrabas

Schumann: Pianokwintet op. 44
Schubert: Forellenkwintet


Twee prachtige pianokwartetten die ik nooit eerder life hoorde, maar die ik thuis vaak beluister. Het was gewoon om dit programma te doen, dit enige concert in juli. En ik kreeg er geen spijt van. In de grote zaal klinkt zo'n kamermuziekensemble te weinig direct, maar het publiek was muisstil; er werd hoorbaar genoten van deze prachtstukken. Het zijn twee meesterwerken, waarbij die van Schubert opvalt door de aparte bezetting (een vondst!): een contrabas in de plaats van de tweede viool. Het is bijna een reden om contrabas te gaan studeren: om ooit dit stuk te mogen spelen. Je staat (als enige) daar lekker een beetje jazzy Schubert te spelen... verrukkelijk! Deze avond was duidelijk een gelegenheidsensemble aan het werk, maar iedere afzonderlijke musicus speelde uitstekend, en onder de bezielende leiding van vakman Lars Vogt klonk het allemaal prima. Gewoon een erg fijne kamermuziekavond in de grote zaal.

26 juli 2010

Anthony Rolfe Johnson


Opeens een bericht in de krant: vorige week, op 21 juli, overleed Anthony Rolfe Johnson, op 69-jarige leeftijd. Hij was een van mijn meest favoriete zangers. Vooral zijn stralende hoogte vond ik verrukkelijk, maar eigenlijk herkende je zijn stem per definitie uit duizenden. Er zijn enkele opnames die ik voor altijd zal koesteren, juist vanwege zijn aandeel daarin: Mozarts Requiem o.l.v. Christopher Hogwood, Mozarts Mis in c o.l.v. Gardiner (het Benedictus...!), onder leiding van dezelfde Gardiner Monteverdi's Orfeo (Rosa del ciel!) en Mozarts Idomeneo. De meest dierbare opname is Rolfe Johnsons bijdrage aan de Hyperion Schubert-cyclus. Daarop staat een zelden opgenomen lied dat ik verrukkelijk vind: eenvoudig, lieflijk, typisch Schubert, en ongeëvenaard fraai gezongen door Anthony Rolfe Johnson: Der Knabe in der Wiege... Er staan trouwens meer parels op deze prachtige cd.
Ik heb Anthony Rolfe Johnson een paar keer live gehoord. Uiteraard in zijn glansrol bij De Nederlandse Opera als Ulysses in Monteverdi's Il ritorno d'Ulysse in patria - ik zag die uitvoering zeker een keer of vier; ook was ik bij de concertante uitvoering in het Concertgebouw van Mozarts Idomeneo; dat was in 1989 geloof ik. Tijdens een van de series uitvoeringen van Il ritorno fietste ik de Magere Brug af en reed bijna tegen hem op - hij was kennelijk op weg naar een repetitie in het Muziektheater. Wat een spijt had en heb ik nog dat ik niet even stopte en tegen hem heb gezegd hoe fantastisch ik het vond dat juist hij deze rol zong.
Een tenor om nooit te vergeten!

04 juli 2010

Opera 30 juni 2010


Woensdag 30 juni 2010, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Donizetti: L'elisir d'amore

Adina - Valentina Farcas
Nemorino - Dmitry Korchak
Belcore - Tommi Hakala
Dulcamara - Renato Girolami
Koor van de Nederlanse Opera
Nederlands Kamerorkest o.l.v. Riccardo Frizza

Deze feestelijke productie zag ik al tijdens de eerste voorstellingenreeks in 2002, toen met Bryn Terfel als Dulcamara. Eigenlijk herinnerde ik me vooral de glamour & glitter, en ik genoot er deze keer zeker weer van. Gewoon een erg leuke en als spontaan gepresenteerde uitbeelding (tot en met het applaus toe) van dit au fond suffe liefdesverhaaltje. Het eerste bedrijf is niet de helft zo aanstekelijk als het tweede, maar daarin wordt alles helemaal goedgemaakt. De uitvoering wordt aanvankelijk wat onbeholpen gebracht, ondanks die grappige zingende wijnflessen, maar gaandeweg krijg je waardering voor de prima zingende en acterende hoofdrolzangers, die gevieren samen met het koor eigenlijk alles zingen wat er te zingen valt. Meest grappige detail tot twee keer toe was het subtiele Tristan und Isolde-citaat door het recitativo secco; dat kan Donizetti nooit geschreven hebben. Maar aangezien alles aan deze productie retro was, mocht dat best. Een bijzonder plezierige opera-avond.

03 juli 2010

Concert 25 juni 2010


Vrijdag 25 juni 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Daniele Gatti

Wagner: Siegfried-Idyll
Mahler: Symfonie nr. 5


De Vijfde van Mahler is te kort om als enige werk op het programma te zetten, maar te lang en te veeleisend om voor de pauze nog een groot ander te werk te spelen. Tennstedt dirigeerde eind jaren tachtig eerst Schönbergs A survivor from Warsaw, waarna zonder pauze-onderbreking de Vijfde op de lessenaars kwam; Chailly bracht eerst iets onduidelijks-onbekends van Puccini. Jansons had een prachtige combinatie met Don Juan van Strauss, en ook de Siegfried-Idyll bleek een prima koppeling. Uiteindelijk vond ik de uitvoering van de Siegfried-Idyll het hoogtepunt van het concert. De uitvoering van Mahler 5 werk na afloop luid toegejuicht, en ook de orkestleden leken verrukt van de verrichtingen van Gatti, maar ik was niet helemaal tevreden. Gatti dirigeerde naar mijn smaak te inconsistent wat tempi betreft, en de afwerking was hier en daar rommelig. Het orkest speelde weliswaar prima, maar niet op topniveau zoals tegenwoordig bijna altijd. Kleine haperingetjes zijn in principe niet erg, als de uitvoering je maar naar de keel grijpt. En dat deed deze niet. Het Adagietto slaagde het best; het relatieve hoge tempo werkt eigenlijk bijna altijd goed in dit deel. De uitvoering van de Siegfried-Idyll was daarentegen weergaloos mooi. Prachtig lyrisch, ingetogen, en door met name de strijkers bijzonder intens gespeeld.

25 juni 2010

Mahler 5


Het is wederom net gelukt: een vergelijking van tien uitvoeringen uit mijn eigen cd-verzameling van een Mahler-symfonie voordat ik naar de uitvoering in de Mahler-serie van het Koninklijk Concertgebouworkest van dezelfde symfonie ga. Deze keer de Vijfde symfonie, die met die trompet-opening en het Dood in Venetië-Adagietto misschien soms een cultstatus had/heeft, maar verder eigenlijk een enorm doorwrocht en niet makkelijk toegankelijk werk is. De twee openingsdelen, en dan zeker het tweede deel, slaan je als luisteraar al bijna plat, waarna er een complex Scherzo van ruim een kwartier volgt. Het Adagietto biedt ademruimte, maar wel van de fraaiste en aangrijpendste soort, en het Rondo-Finale is een aaneenschakeling van herhaalde thema’s, langzaamaan culminerend in een stormachtige climax.
Eigenlijk hebben alle hier besproken opnames een bepaalde charme. Uiteindelijk was er maar één die al die charmes in zich weet te verenigen. Het was een boeiende als ook vermoeiende vergelijking.

De vergelijking begint met iets aparts: de opname uit 1927 van het Adagietto door het Concertgebouworkest onder leiding van Willem Mengelberg. Deze opname staat op een EMI-cd die ik ooit eens kocht; volgens mij geldt dit als de eerste opname van Mahler-muziek. Een aparte opname: het deel duurt net 7 minuten, waar alle anderen er minimaal 2,5 minuut meer voor nodig hebben. Het aantal glissandi is niet te tellen, en dat maakt de uitvoering bijzonder gedateerd. Maar het blijft een te koesteren opname; van de cd kon ik op internet geen plaatje vinden. Daarom maar een foto van de maestro zelf.

De kracht van de uitvoering door Sir John Barbirolli en het New Philharmonia Orchestra uit 1969 zit in de eerste twee delen. Die worden met een ongewoon dramatische lading gespeeld, in relatief behouden tempi. Het marstempo is dwingend en niet te weerstaan. Het Scherzo klinkt te zwoegend, en hier speelt ook de matige opname de gewenste speelsheid parten. Het Adagietto slaagt weer wel; het slotdeel is teveel een rommeltje. Ondanks de prachtige opening is moet deze opname het afleggen tegen andere in deze vergelijking.

Evenals bij zijn opname van de Vierde symfonie kenmerkt de uitvoering door het Chicago Symphony Orchestra onder leiding van Georg Solti uit 1970 zich door ongepolijste rechtlijnigheid en een wat overspannen gehaastheid. Subtiel of emotioneel geladen is deze uitvoering geenszins. Het slotdeel laat hij in zo’n hoog tempo spelen dat je soms medelijden krijgt met de orkestleden. Solti biedt vooral kwantiteit in plaats van kwaliteit.


Met de eerste opname van Bernard Haitink met het Concertgebouworkest uit 1970 leerde ik deze symfonie door en door kennen. De twee openingsdelen worden prachtig gespeeld, met grote transparantie en vol vuur. Helaas ontbreekt die passie in het Scherzo en het slotdeel; bovendien zijn het (wederom) de matige hoorns van het Concertgebouworkest uit die periode die geen fraaie klank voortbrengen, in deze delen juist essentiële instrumenten. Ondanks die openingsdelen en het gedragen gespeelde Adagietto geen ideale opname.


Bij mijn vergelijking van de Vierde schreef ik dat de opname van Herbert von Karajan van die symfonie zijn eerste schreden op het Mahler-pad waren. Dat was onjuist: enkele jaren voordat hij de Vierde opname, maakte hij in 1973 met de Berliner Philharmoniker een opname van de Vijfde, die uiteindelijk geen stand houdt ten opzichte van andere opnames. In de openingsdelen wisselen prachtige passages en rommeligheden elkaar voortdurend af. Opvallend: Von Karajan laat het tweede gedeelte van de openingspassage (direct na het eerste fortissimoaccoord) door twee trompetten spelen. In het Scherzo raakt hij echter de juiste toon, met een fris-speelse benadering, feller dan je aanvankelijk bij Von Karajan zou verwachten. Het slot van dit Scherzo is overweldigend. In het Adagietto gaat het fout. Daar is door de technici (aangestuurd door Von Karajan zelf?) zodanig aan de knoppen gedraaid, dat er een soort science fiction-achtig filmmuziekgeluid uit de luidsprekers komt. Het slotdeel klinkt weer goed, maar het kwaad is dan al geschied. Een collectors item, deze opname. Niet meer dan dat.


Kerstmis 1986 verzorgden Bernard Haitink en het Concertgebouworkest een meer dan grandioze uitvoering van deze symfonie. Bij deze enkele, direct opgenomen uitvoering is het orkestspel beter dan dat van de Berliner Philharmoniker en Von Karajan, waar in de studio flink geschaafd is aan het uiteindelijke resultaat. De opbouw is grandioos, soms iets te gehaast weliswaar, maar volstrekt natuurlijk, bezonken in zowel Scherzo als Adagietto. Het slotdeel kent een enerverende climax. Een hoogtepunt uit de Kerstmatinee-verzameling.

Leonard Bernstein nam met de Wiener Philharmoniker in 1987 deze Vijfde op in de Alte Oper in Frankfurt. Ik vind het resultaat niet helemaal overtuigend. In het openingsdeel is het tempo net iets te traag, ook al is het uiteindelijke effect opvallend. In het Scherzo werkt de analytische aanpak contraproductief: je hoort weliswaar alle details, maar de schwung ontbreekt. Het Adagietto en het slotdeel maken veel goed: er gebeurt veel fraais, wederom door de wat tragere tempi en het oog voor detail, maar nu inclusief een aangrijpend effect.

Pierre Boulez maakte zijn opname uit 1997 eveneens met de Wiener Philharmoniker, en wat een verschil met Bernstein. Orkestspel en opname gaan hier hand in hand: kraakhelder, rechtlijnig en voor zichzelf sprekend. Toch mis ik betrokkenheid en vervoering; ik vind de uitvoering te onderkoeld. Het slotdeel ontbeert bovendien een climax.

Riccardo Chailly levert met het Koninklijk Concertgebouworkest wederom een uitstekende uitvoering af, opgenomen in 1997. Het orkest speelt grandioos, de opname is prachtig en er is warmbloedigheid, ritmische perfectie, detailwerking en schwung. Die nadruk op die lage noten door de harp in het Adagietto zijn zo prachtig…! De enige kanttekening is diezelfde nadruk op de details. Deze is niet zo hinderlijk als in de opname van de Eerste, maar Chailly kon het ook hier niet laten om af en toe sommige details net iets meer accent te geven dan vanzelfsprekend is. Ik kan me van de uitvoeringen in het Concertgebouw herinneren dat de hoornist voor het Scherzo een plek vlak voor de lessenaar van Chailly betrok; bij de opname zit deze zowat naast je op de bank. Fraai gerealiseerd, maar net iets te overdreven.

Over Gustavo Dudamel gaan alweer wat minder positieve verhalen de wereld rond, maar zijn opname van de Vijfde met het Simón Bolívar Youth Orchestra of Venezuela uit 2006 is er een die gehoord moet worden en die bepaald niet onderdoet voor die van de grote jongens Bernstein, Boulez, Chailly, om over Von Karajan en Solti maar te zwijgen. De twee openingsdelen zijn een regelrechte sensatie: wat een energie! Het tweede deel is absoluut subliem; aan het slot daarvan stapelt Mahler climax op climax en Dudamel realiseert dit grandioos. Het Scherzo mist in de doorwerking de diepgang van Jansons en Chailly, maar ook met dit deel weet Dudamel raad. Het Adagietto en het slotdeel klinken eveneens prima; de climax is wederom groots. Een opvallend goede uitvoering!

De live-opname van Mariss Jansons met het Koninklijk Concertgebouworkest uit 2007/8 grijpt je vanaf het begin bij de lurven en laat je pas bij het wegsterven van het slotapplaus weer los. Aan deze opname is goed te horen dat het orkest zelf een enorme kwaliteitsontwikkeling heeft doorgemaakt, maar ook ten opzichte van de andere orkesten in deze vergelijking tot de buitencategorie behoort. De analytische, bezonken en tegelijkertijd aangrijpende interpretatie van Jansons doen vervolgens de rest. Waar andere dirigenten in bepaalde delen de nadruk leggen op een specifiek aspect (frisheid, drama, accentuering, tempo etc.) is de balans tussen al deze aspecten bij Jansons precies goed. Dat maakt deze opname verbluffend: dat er een dirigent is die dat allemaal in een als vanzelfsprekend klinkende balans op een orkest weet over te brengen. En geen geschaaf in aparte opnamesessies, maar gewoon tijdens reguliere abonnementsconcerten…

Conclusie
Jansons is de absolute winnaar van deze vergelijking. Zijn opname verenigt alle kwaliteiten van de anderen, en biedt het meeste inzicht in de partituur, een prachtige opname en het beste orkestspel. De opname van Dudamel is verrassend goed en zal ik nog vaak beluisteren. Dat geldt ook voor de Kerstmatinee-uitvoering van Haitink; de bezonkenheid en het grootse orkestspel maken dit evenzeer een geweldige uitvoering. Chailly en Bernstein hebben eveneens hun kwaliteiten, maar leggen het op punten toch af tegen Jansons, Dudamel en de Kerstmatinee-Haitink. Boulez is interessant vanwege de rechtlijnigheid en helderheid, maar voldoet niet wie eens lekker meegesleept wil worden door deze symfonie. De eerste opname van Haitink is te onevenwichtig, evenals die van Barbirolli, ofschoon ik die nog wel eens uit de kast zal halen om diens verbluffende marstempo in de eerste twee delen te bewonderen. Solti breng ik naar de lommerd.

13 juni 2010

Concert 9 juni 2010


Woensdag 9 juni 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. David Zinman
Maria Riccarda Wesseling, mezzospraan

Beethoven: Symfonie nr. 1
Berlioz: Les nuits d'été
Respighi: Pini di Roma


Een concert van de afzeggingen: voor zowel Mariss Jansons als Vesselina Kasarova moest de orkestdirectie op zoek naar een vervanger. Wat een in alle opzichten geweldig concert had kunnen worden, werd er een die voor 80% bevredigde. Zinman is een soepele dirigent; de boel zit allemaal prima in elkaar en er valt eigenlijk weinig op aan te merken. Alleen ontbrak de zindering, en dat had de uitvoering van deze stukken echt onvergetelijk gemaakt. In Les nuits d'été zong Maria Riccarda Wesseling met overtuiging en grote présence, en het werd regelmatig muisstil in de zaal. Maar haar stem is vrij eendimensionaal. Enfin: deze liederencyclus van Berlioz behoort tot mijn meest favoriete stukken uit het gehele orkestrepertoire, en zo'n gemiddeld goede uitvoering valt dan niet te versmaden. Na Berlioz meldden zich nog een zootje extra orkestleden voor Respighi, een componist die je in de zaal nooit hoort; dit was de eerste keer dat ik een stuk van hem live hoorde. En dat terwijl hij bijzonder boeiende werken heeft gecomponeerd. Uiteraard de drie Romeinse cycli, maar ook andere orklestwerken die het waard zijn uitgevoerd te worden. Vreemd eigenlijk dat Chailly deze componist bij het KCO heeft overgeslagen. Deze uitvoering van de Pini di Roma onderstreepte weer eens wat een geweldig orkestrator Respighi was; de kleuren in zijn muziek werden door het KCO fraai verklankt. Meer Resphigi graag!

05 juni 2010

Opera 30 mei 2010


Zondag 30 mei 2010, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Puccini: Turandot

Turandot - Lise Lindstrom
Calaf - Lance Ryan
Liù - Ana Maria Martinez
Timur - Mario Luperi
Koor van de Nederlandse Opera, Kinderkoor De Kickers
Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Yannick Nézet-Séguin

Deze uitvoering uit mijn zondagmiddagabonnement bij DNO vormde meteen de laatste van de voorstellingenreeks; ik had al binnen een paar minuten na het begin spijt dat ik geen los kaartje voor een eerdere voorstelling had gekocht, want hier gebeurde iets bijzonders. In 2002 dirigeerde Chailly het KCO in deze oogstrelende productie van Nikolaus Lehnhoff, maar ondanks de orkestrale pracht vond ik het geheel toen wat tegenvallen door de weinig opmerkelijke zangers. En deze opera staat of valt met zangers die volledig tegen hun rol opgewassen zijn. Dat was deze zondagmiddag inderdaad het geval, en met een warmbloedig spelend Rotterdams Philharmonisch leverde dat een topuitvoering op. De aria van Liù en het antwoord van Calaf aan het einde van het eerste bedrijf heb ik als apart fragment in mijn iTunes staan; ik beluister dat stuk regelmatig. Door de overweldigende muziek, als ook door de prachting zingende Caballé en de bij je strot grijpende Pavarotti. In het Muziektheater werd er nagenoeg even prachtig gezongen, zodat ik bij dit fragment volledig volschoot. Nou, dan gebeurt er iets goeds voor je neus! Het was allemaal mooi, mooier, mooist.
Over Nézet-Séguin gaan allerlei indrukken de ronde: soms overvoerend goed, soms de plank misslaand. Deze uitvoering behoorde tot de eerste categorie. Zijn energieke dirigeerstijl paste perfect bij dit stuk. Wel zijn zijn gebaren soms zo breedsprakig en weids, dat die ten koste gaan van de precisie. Maar liever zo dan een onderkoelde Turandot.
Het door Berio gecomponeerde slot brengt een totale sfeerwisseling teweeg. Het blijft een interessant aspect: een onvoltooid meesterwerk en wat daarmee te doen? Ik heb er niet zo'n uitgesproken mening over. Stel dat de Nachtwacht van Rembrandt voor 20% onvoltooid was gebleven, zeg: zo'n stuk rechtsbovenin. Laat je dat dan voltooien door Han van Meegeren of door Picasso of Dali? De moderne uitbouw van het Concertgebouw vind ik dan wel weer geslaagd. Ik schat in: zeker 15 reacties hierna :-)

01 juni 2010

Concert 27 mei 2010


Donderdag 27 mei 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Herbert Blomstedt

Bruckner: Symfonie nr. 5

Bij al het KCO-Mahler-geweld dit en volgend seizoen wat weinig Bruckner. Volgend seizoen dirigeert Jansons de Zevende; ik heb voor twee concerten een losse kaart besteld. Nu dan eerst Bruckners contrapuntisch meesterwerk. Het werd een memorabele uitvoering door de relatieve lichtheid, transparantie en de wat vlottere tempi dan gewoonlijk. Juist door deze aanpak vielen de vele subtiliteiten op; strijkers, koper en houtblazers reageren voortdurend op elkaar en Blomstedt maakte met zijn fijnzinnige aanpak duidelijk dat dat onderlinge reageren ook humoristisch kan uitpakken. Verder een geweldig spelend KCO, dat de aanwijzingen van Blomstedt nauwkeurig opvolgde. Dan is de uitvoering gewoon helemaal af. Blomstedt is al 82, maar hij holde de trap af als een vijftigjarige in de bloei van zijn leven. De wens naar meer Bruckner vanonder zijn handen wordt snel gehonoreerd: eind augustus dirigeert hij het Gustav Mahler Jugendorchester in de Negende. Om naar uit te zien.

24 mei 2010

Concert 21 mei 2010


Vrijdag 21 mei 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mikhail Pletnev
Alexander Gavrylyuk, piano

Prokofiev: Pianoconcert nr. 2
Rachmaninov: Het dodeneiland
Scriabin: Le poème de l'extase


Drie jaar na zijn uitstekend debuut bij het KCO (zie hier de weblog) wederom een prachtig concert o.l.v. Pletnev. Er is duidelijk een klik tussen deze wat stoïcijns ogende Rus en het orkest. Ik had voor dit concert een los kaartje gekocht vanwege Pletnev, maar vooral vanwege het geweldig samengestelde programma. Dat tweede pianoconcert van Prokofiev: je moet het maar durven eraan te beginnen. Gavrylyuk speelde het nagenoeg foutloos, en vol temperament. Die cadens in het eerste deel is moordend, maar daarna geeft Prokofiev de pianist geen seconde tijd om te herstellen. En Gavrylyuk pompte zichzelf zo vol met adrenaline dat hij als toegift een Buble-Bee eruit knalde; tja, dan beheers je je vingers. Na de pauze orkestrale pracht in een eerder gedragen dan romantische uitvoering van het Dodeneiland van Rachmaninov, dat ik au fond zijn beste werk vind. En in de Poème de l'extase liet trompettist Frits Damrow en het orkest weer eens hun unieke kwaliteiten horen: die glansrijke slotmaten klonken zo ongelooflijk fraai dat ik die klank dagen na afloop nog in mijn oren heb.

15 mei 2010

Concert 14 mei 2010


Vrijdag 14 mei 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Myung-Whun Chung

Ravel: Ma Mère l'Oye (suite)
Ravel: La valse
Tsjaikovsky: Symfonie nr. 6 'Pathétique'


Chung is een in kalme cadans terugkerende gastdirigent - zijn laatste optreden was een memorabele met een prachtige Zesde van Bruckner (hier de weblog). Nu de Zesde van Tsjaikovksy waarin de stijl van Chungs dirigeren volledig tot uiting kwam: beheerst, voor zichzelf sprekend, maar met een volle klank. Geen stormachtige of bijtende Tsjaikovsky zoals we de laatste jaren van met name Jansons en Gergiev hebben gehoord, maar een westers-klassieke uitvoering in de beste soort. Het derde deel begon als een heus scherzo, maar culmineerde in een groots slot, dat de zaal (uiteraard) tot luide bijval verleidde. Het duurde even voordat het publiek doorhad dat er nog meer zou komen. Ik ben eigenlijk zeer benieuwd hoe dat nu in Rusland gaat na dit derde deel, want ik heb het nog nooit meegemaakt dat het publiek hier niet applaudisseert. Voor de pauze een fraai Ravel-programma. Helaas koos Chung voor de suite uit Ma Mère l'Oye; dan hangen die prachtige subtiele melodieën toch apart in de lucht. En die tien minuten extra hadden er nog wel bijgekund bij dit concert. La valse is een fuifnummer: een lekker groot orkest en altijd luide bijval na afloop. Maar het is gewoon een meesterwerk, deze zwoele walsenorgie. Samen met het Scherzo uit Mahlers Vijfde de definitieve afrekening met de negentiende eeuwse Weense cultuur. Beide stukken werden met de grootst mogelijke subtiliteit en schwung gespeeld.

08 mei 2010

Concert 6 mei 2010


Donderdag 6 mei 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Vladimir Jurowski
Nicolaj Znaider, viool

Elgar: Vioolconcert
Tsjaikovsky: Symfonie nr. 1

Twee werken uit de periferie van het standaardrepertoire; ik hoorde ze nog nooit eerder live. Het Elgar-vioolconcert kende ik wel van cd, en hoe lang het stuk me op die manier steeds overkomt, zo geweldig intens klonk het tijdens dit concert. Znaider en Jurowski hadden even tijd nodig om elkaar te vinden, maar Elgar laat dit concert ook niet bepaald coherent en opbouwend beginnen. Maar al snel was sprake van intens muziekmaken, waarbij Znaider vooropging met zijn prachtig klinkende viool waarop Fritz Kreisler 100 jaar geleden onder leiding van Elgar zelf de wereldpremière speelde. Het als een oneindige melodie klinkende Andante en de tweede kalmere helft van het slotdeel mochten van mij nog langer duren. De Eerste van Tsjaikovsky staat weliswaar in mijn cd-kast, maar beluisterde ik nog nooit. Het bleek een fraai-lyrisch stuk, met een subtiel tweede deel. Jurowski beweegt nogal hoekig, maar hij liet het orkest fraai ingetogen spelen; de klank werd nergens overmoedig banaal. Hoe komt Wenneke Savenije erbij om in de NRC te schrijven dat hij megalomaan dirigeerde? Het journaille van tegenwoordig verkondigt steeds uitbundiger onzin.
De komende tijd iedere week een interessant KCO-concert; de parade van interessante gastdirigenten gaat onverdroten voort.

01 mei 2010

Opera 1 mei 2010


Zaterdag 1 mei 2010, Concertgebouw Amsterdam
Opera concertant

Dukas: Ariane et Barbe-Bleue

Ariane - Katarina Kaméus
La nourrice - Marie-Nicoline Lemieux
Sélysette - Diana Axentii
Ygraine - Pauline Courtin
Mélisande - Hélène Guilmette
Bellangère - Estefania Perdomo
Barbe-Bleue- André Cognet
Groot Omroepkoor & leden Vlaams Radio Koor
Radio Philharmonisch Orkest o.l.v. Lothar Zagrosek

Toen deze uitvoering in de Matinee-folder werd aangekondigd bestelde ik meteen een losse kaart omdat ik me herinnerde dat de DNO-productie van lang geleden zo mooi was dat ik er zelfs twee keer heen ben geweest. Die uitvoeringen bleken op de 2e pagina van mijn muziekschriftje te staan: 20 en 29 oktober 1989... (er staan trouwens geen verkeerde concerten op die 2e en 3e bladzijde van dat schriftje, samen twee maanden omspannend: Chailly, Leinsdorf, Giulini, Tennstedt, Dutoit). Maar goed, die herinnering werd tijdens deze concertante uitvoering niet helemaal bevestigd. Eigenlijk weet ik niet waaraan het lag dat deze uitvoering niet helemaal aan de verwachtingen voldeed. Misschien wel aan die verwachting? Of lag het aan de opera zelf, aan het feit dat Dukas het niet lukte om - in tegenstelling tot Debussy met Pelléas et Mélisande - en ondanks vele prachtige passages het sprookjesachtige en het drama overtuigend aan elkaar te verbinden? Misschien lag het ook aan de wat eendimensionale orkestrale uitvoering: de orkestpartij had veel feeërieker kunnen klinken dan de secuur maar rechtlijnig dirigerende Zagrosek met het Radio Philharmonisch bereikte. Aan de zangers lag het niet. Er stond een uitstekend zingende hoofdrolzangeres op het podium, bijgestaan door de nog betere Lemieux, die ik al eens onder Haitink in Pelléas et Mélisande hoorde en waar ze mij als Geneviève al opviel (zie hier de weblog daarvan), en deze middag bevestigde ze dat ze een groot zangeres is. Ook de vier vrouwelijke bijrollen waren opvallend goed bezet; de luttele regels die Barbe-Bleue en de drie boeren hebben te zingen voorkomen dat dit anders een volledig vrouwelijke opera is (naast het koor dan). Ondanks deze twijfels heb ik toch een fraaie operamiddag gehad. Dukas componeerde een fraai werk dat meer aandacht verdient dan het krijgt, en het wachten is eigenlijk op een baanbrekende opname onder leiding van een dirigent als Haitink of Dutoit die weet hoe subtiel je deze muziek moet laten klinken. Kozená en Lemieux, dat lijken me dan de beste hoofdrolzangeressen...