28 februari 2010

Opera 28 februari 2010


Zondag 28 februari 2010, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Wagner: Der fliegende Holländer

Holländer - Juha Uusitalo
Senta - Catherine Naglestad
Daland - Robert Lloyd
Erik - Marco Jentzsch
Koor van De Nederlandse Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Hartmut Haenchen

Het blijft een raar stuk, die Holländer. Je hoort stukjes Rossini, Von Weber, maar ook Parsifal klinkt er al in door. Probeer dat maar eens overtuigend ten gehore te brengen; dat is de ultieme opgave van de uitvoerenden van deze opera. Dat lukte bij DNO deze middag eigenlijk heel goed. Niet op alle fronten, maar wel op heel veel. Meest overtuigend en groots: het orkest onder leiding van voormalig chefdirigent Hartmut Haenchen. Een prachtige spanningsopbouw, transparantie en warmbloedigheid kenmerkten het orkestspel. Ook prachtig: de Senta van Naglestad: beheerst gezongen, intiem waar het moest, voluit waar het kon. Ook goed: de Erik van Jentzsch; dat is meestal een zwakbezette tenor die niet opgewassen is tegen de kleine maar veeleisende partij, maar Jentzsch vulde zijn rol juist zeer overtuigend in. Robert Lloyd had door de regisseur een wat karikaturale presentatie van Daland toegemeten gekregen, maar hij zong met autoriteit en zijn stem herken je uit duidenzen. Juha Uusitalo zong de Holländer volgens het programmaboekje al in minimaal acht andere theaters, en hij beheerste zijn rol volledig. Toch vond ik zijn bariton wat licht. Dat kan liggen aan wat ik van cd-opnames van George London, Thomas Stewart en Theo Adam gewend ben. Binnen de conceptie van deze opera door Haenchen paste hij echter volledig: transparant, een overgang tussen Von Weber en het belcanto naar de grote zware Wagners. Mijn tweeslachtigheid ten opzichte van deze uitvoering betreft ook juist deze conceptie. Ik zou deze opera gewoon eens graag retrospectief-Wagneriaans horen: een volle Wotan-basbariton als Holländer en een Brünhillde/Isolde-sopraan als Senta en verder alles hard en veel. 'Die Frist ist um' is inhoudelijk en muzikaal de voorbode van de monoloog van Wotan in de tweede akte van Die Walküre; dan moet die slotnoot ook Wagneriaans-dramatisch voluit gaan in plaats van afgewogen gebalanceerd. Enfin, slechts kanttekeningen bij een verder prima voorstelling, met een geweldig zingend koor: hoe heerlijk toch altijd dat eerste kwartier van het derde bedrijf! De enscenering van Martin Kusej is modern, maar passend, ironisch en kleurrijk. Ik vind het altijd knap wanneer je met één toneelbeeld als basis verschillende situaties toch geloofwaardig kunt uitbeelden.

22 februari 2010

Bijzondere concerten 4


6 december 1986, Concertgebouw Amsterdam
Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum


Bruckner: Symfonie nr. 5

Na de hausse aan muziekbelevenissen aan het einde van de vorige en het begin van deze maand, nu tot het einde van de maand even niks. De aanschaf van een cd vormde de aanleiding mijn ooit begonnen serie 'bijzondere concerten' (uit de oude doos) een vervolg te geven. Ik kocht onlangs bij mijn Duitse cd-winkel JPC een live-opname van Bruckners Vijfde symfonie, uitgevoerd door het Concertgebouworkest o.l.v. Eugen Jochum. De opname betreft de registratie van het concert van donderdag 4 december 1986. Ik bezocht twee dagen later het volgende en laatste concert uit de reeks van drie. Dat was meteen Jochums laatste concert met het Concertgebouworkest; hij overleed op 26 maart 1987 op 84-jarige leeftijd. Er staan me nog veel beelden van dat memorabele concert voor ogen. Vlak voor de dirigent zou opkomen, ging de deur rechtsboven aan de trap open en kwam een verlaat studentenpaartje in galakostuum binnen - mensen begon lichtjes te klappen; er hing meteen een vrolijke sfeer in de zaal. Daarna van rechts onderin de oude Jochum, voor wie op de bok een brede zitbank was neergezet. Hij dirigeerde het hele stuk zittend; alleen bij de coda van de Finale ging hij staan. Alleen al daardoor bereikte hij dat het orkest nog krachtiger speelde, zoals in die coda de bedoeling is. Bij het luide slotapplaus kreeg Jochum geen bos bloemen, maar een fles witte wijn.
Jochum debuteerde bij het Concertgebouworkest in 1941. Hij was de oplossing voor het door de Duitse bezetter opgeworpen probleem. Die wilde meer Duitse dirigenten voor het orkest, en Jochum was als anti-nazi een welkome gast. Jochum maakte zich snel geliefd bij het orkest; hij was na de dood van Van Beinum samen enkele jaren mede-chefdirigent naast Haitink. Jochum verzorgde tot 1975 de jaarlijkse passie-uitvoeringen, nam een Beethoven-cyclus op, en dirigeerde natuurlijk veel Bruckner, de componist die als eerste aan zijn naam gekoppeld wordt. Jochum nam als eerste alle Bruckner-symfonieën op; deze DG-collectie kent nog steeds enkele sterke uitvoeringen (nr 2 t/m 5 met name). Van de Vierde werd nooit meer zo'n stormachtige uitvoering opgenomen - het blijft een favoriete opname. Dat Jochum het ook langzamer kon, valt op YouTube te beluisteren. In september 1986 (dus drie maanden voor dit beschreven concert) maakte het Concertgebouworkest een lange tournee naar Japan, met als dirigenten Ashkenazy en Jochum. Het verhaal gaat dat de uitvoering van Bruckners Zevende die door Jochum werd gedirigeerd per uitvoering langzamer werd. Volgens een orkestlid speelden ze de laatste uitvoering uiteindelijk langzamer dan het geluid... Op YouTube is in stukken de uitvoering van 17 september te zien - niet in Osaka zoals vermeld maar in Tokyo (volgens mijn Preludium van die maand...). Er zouden nog drie uitvoeringen volgen, schijnbaar nog langzamer dus. Bewonder het hier.
Ik zal later eens een vergelijking publiceren van de opnames van Bruckners Vijfde uit mijn cd-kast. Onder andere Jochum (3x), Harnoncourt, Klemperer, Haitink: doet moet boeiend zijn.
Als je op de foto bovenin klikt, krijg je Jochum vol op je scherm.

09 februari 2010

Concert 8 februari 2010


Maandag 8 februari 2010, Concertgebouw Amsterdam
London Symphony Orchestra o.l.v. John Eliot Gardiner
Maria Joao Pires, piano

Beethoven: Ouverture Egmont
Beethoven: Pianoconcert nr. 2
Beethoven: Symfonie nr. 6 'Pastorale'


Tja, Gardiner. Twintig jaar geleden de dirigent die schijnbaar alles wat hij aanraakte in goud veranderde. Schijnbaar. Want wat is er nu werkelijk uit die tijd aan waardevols overgebleven? Zijn Bach-opnames klinken bij nadere beschouwing ruw en ongenuanceerd; zijn Mozart-pianoconcerten met Malcolm Bilson veelal ongemakkelijk scherp (overigens ken ik van het concert nr. 22 vooralsnog geen betere uitvoering - maar ideaal is deze geenszins). En zijn Mozart-opera's leggen het toch af tegen de opnames van Harnoncourt. Er is eigenlijk één Gardiner-opname die ik werkelijk prachtig vind, en dat is 'Die lustige Witwe' met de Wiener Philharmoniker. Vanwege de heerlijke zangstemmen en de zwoele sfeer, en zeker vanwege het onnavolgbare orkestspel: die 52 seconden-dans (nr. 13) heb ik al minstens 200 à 500 keer gehoord en blijft een schoolvoorbeeld van ideaal, perfect, subliem, weergaloos orkestspel. Geleid door Gardiner, dus de man kan zeker wel wat. Maar een topdirigent wil ik hem niet noemen. Live-concerten zijn au fond de maatstaf, en dit concert met het LSO onderstreepte eigenlijk mijn mening over Gardiner. Het gedeelte voor de pauze vond ik eigenlijk zeer teleurstellend, juist vanwege de directie van Gardiner. Hij zwaait maar wat onduidelijk heen en weer, en daardoor klinkt het nergens echt helemaal verfijnd en precies. Het London Symphony is een uitstekend orkest, terecht behorend tot de beste ter wereld, en het speelde bijzonder transparant. Dat was zeker Gardiners verdienste, maar in het Pianoconcert klonken solist en orkest nergens als een eenheid. In het tweede deel miste ik de hemelse samenklanken, en dan wordt het concert uiteindelijk te gewoontjes. Dat deden Goode en Fischer twee jaar geleden bij het KCO stukken fraaier. Na de pauze leek de Pastorale aanvankelijk eenzelfde lot beschoren; het eerste deel was eenvormig en aan het einde van de eerste expositie ging het zelfs even mis in de coördinatie tussen strijkers en blazers. Maar het vloeiende tweede deel en het boerse en stormachtige derde en vierde deel werden juist prachtig en eigenzinnig gekarakteriseerd - zo uitdagend hoorde ik deze delen nog niet eerder. Tja, Gardiner.
Als je op de foto klikt krijg je zijn kop centraal op je scherm.

06 februari 2010

Concert 5 februari 2010


Vrijdag 5 februari 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons
Bernarda Fink, mezzosopraan
Groot Omroepkoor
Jongens van het Sacramentskoor Breda
Jongenskoor Rijnmond

Mahler: Symfonie nr. 3

Jansons blijft verbazen. Na zijn krachtige en gespannen uitvoering van de Tweede nu een lichtere, onspannender Derde. Orkestrale transparantie en een vloeiende natuurlijkheid in de muzikale beweging kenmerkten deze uitvoering, gespeeld door een fenomenaal spelend KCO - werkelijk alles lukte. De relatief ingehouden zingende Bernarda Fink paste volledig binnen de interpretatie van Jansons: het hele vierde deel culmineerde in een ragfijne samensmelting van orkest en stem in het 'Doch alle Lust will Ewigkeit!' De posthoorn in het derde deel klonk eerst vanuit de benedenfoyer rechts, daarna uit de gang rechts boven aan de trap, daarna links boven aan de trap. De bedoeling hiervan ontging me, maar het klonk wel erg stemmig. En Frits Damtow speelde foutloos! Of deze uitvoering, die ongetwijfeld op cd zal verschijnen, het wint van Bernstein durf ik niet te voorspellen, maar ik hoorde deze avond een geweldige Derde, gespeeld door een orkest en dirigent die als combinatie niet te verbeteren lijkt. Het applaus na afloop was één van de stormachtigste die ik ooit bij een KCO-concert hoorde.

05 februari 2010

Mahler 3


Het is net gelukt: het vergelijken van vijf opnames van Mahlers Derde symfonie, nog voordat ik naar de uitvoering door het KCO en Jansons zou gaan. De tekst van deze log kwam net af voor het concert – ik publiceer het er net na. Een vergelijking van vijf opnames met een eenduidig resultaat.
De uitvoering onder leiding van Jansons wordt de vijfde keer dat ik het werk live hoor. De eerste keer was in april 1991 in Rotterdam, gedirigeerd door James Conlon; het betrof zijn afscheidsconcert als chefdirigent van het RphO. In januari 1999 hoorde ik de symfonie wederom in Rotterdam, toen gedirigeerd door Gergiev. In augustus 2002 de eerste keer met het KCO, toen onder leiding van Eliahu Inbal die de zieke Chailly verving. De laatste keer was in 2004, toen Haitink en de Berliner Philharmoniker in Amsterdam op bezoek waren.
Mahlers Derde duurt ongeveer een uur en drie kwartier, en is daarmee de langste symfonie ooit geschreven. Toch is het geen zwaar werk: de eerste drie orkestrale delen zijn gevarieerd, bont en toegankelijk. De opnames die ik hier vergelijk maken duidelijk dat de vervolgdelen aan de symfonie een geheel verschillende lading kunnen geven, afhankelijk van de aard van de uitvoering: van licht en introvert, tot aangrijpend en expressief. Enerzijds bevat het werk veel licht-frisse natuur-elementen vol positieve uitbundigheid, anderzijds wijst het ook vooruit op met name de Vijfde en Negende symfonie waarin de menselijke emoties centraal staan.


Ik leerde de symfonie kennen met de eerste opname van Bernard Haitink met het Concertgebouworkest, uit 1966. Het is van de drie hier besproken Haitink-opnames zijn meest overtuigende. Haitink dirigeert het stuk met een aanstekelijke frisheid en jeugdigheid die prima passen bij deze symfonie. Het eerste en derde deel klinken verrukkelijk spontaan en natuurlijk. Maureen Forrester zingt in het ‘O Mensch!’ met een prachtige altstem en de vrouwen- en kinderkoren in het vierde deel zijn perfect verstaanbaar. Het langzame slotdeel heeft een diepgang die Haitink in de latere opnames niet zou evenaren. Dit is nog steeds een prima uitvoering, en vergeleken met de andere de enige die deze symfonie relatief jeugdig en onbezwaard beschouwt.


Met Kerstmis 1983 was bij Haitinks Kerstmatinee-cyclus de Derde aan de beurt. Wat opvalt: ook hier die verbetenheid die ook de andere kerstmatinee-uitvoeringen kenmerkt. Maar juist in deze Derde botst dat af en toe met de aard van de symfonie. Vooral in het eerste deel klinken de lyrische en zonnige marspassages niet zoals ze zouden moeten klinken. Zodra de muziek even dreigend wordt, hoor je opeens prachtige dingen, maar als geheel klopt het niet helemaal. Ook in het tweede en derde deel probeert Haitink een dreigende lading aan de muziek te geven die er niet is. In het vierde deel zingt Carolyn Watkinson erg fraai, en de vervolgdelen zijn gewoon prachtig. Maar niet mooier dan bij de opname uit 1966.


In november 1987 – een maand na zijn geweldige live-opname van de Eerste symfonie met het Concertgebouworkest (zie hier de bespreking) – dirigeerde Leonard Bernstein de Derde bij het New York Philharmonic Orchestra. En het moet er maar meteen uit: dit is allerwegen en onbetwist de beste uitvoering van alle hier besproken opnames. In mijn opschrijfboekje dat ik bij het beluisteren van deze uitvoeringen bij de hand heb, staan bij ieder deel louter superlatieven. Bernstein weet in alle delen de sfeer precies te treffen, haalt details naar voren die bij anderen onderbelicht blijven zonder ze te laten overheersen, heeft de beste trombonist in het eerste deel, overtuigt als enige in het bij anderen wat matte tweede deel, heeft met Christa Ludwig de beste en intelligenste alt, en maakt van het slotdeel een onovertroffen emotioneel hoogtepunt. Haitink en Chailly nemen tussen de 22 en 24,5 minuten voor dit slotdeel, Bernstein 28,5! Met dat effectief-tergend langzame tempo bouwt hij de spanning werkelijk tot ultieme hoogten op; de muziek grijpt je naar de keel en laat je na afloop overvoerd achter. Mahler-liefhebbers kunnen niet om deze uitvoering heen.


De opname uit 2002 van Riccardo Chailly met het Koninklijk Concertgebouworkest is van een grote schoonheid. Ondanks de relatief langzame tempi in het eerste t/m vierde deel houdt hij de spanning voortdurend vast en geeft hij een volledig afgewogen, natuurlijke en tegelijkertijd vloeiende uitvoering. Deze Chailly-Derde staat op even hoog niveau als zijn opname van de Tweede. Petra Lang zingt de ‘sch’ van het ‘O Mensch’ iets te lang en te geprononceerd, maar wat een fraaie stem heeft zij en hoe passend binnen de optiek van Chailly. Het slotdeel klinkt fraai lyrisch. Van alle opnames beschikt Chailly bovendien over het beste orkest en de mooiste opname. Voor wie een hekel heeft aan Bernstein (wat ik me eigenlijk niet kan voorstellen) heeft met de opname van Chailly het best denkbare alternatief.


In oktober 2006 dirigeerde Haitink bij het Chicago Symphony Orchestra drie concerten met Mahlers Derde op het programma. Daarvan werd voor het nieuw te starten eigen label van het orkest een fraai klinkende opname gemaakt. Van de drie Haitink-opnames uit deze vergelijking is het echter de meest gemiddelde, en de minst overtuigende. Het Chicago Symphony is een geweldig orkest, maar de opvatting van Haitink en de tempi zijn te bedachtzaam en soms zelfs wat gewoontjes. De vaart is er soms helemaal uit, zonder dat er diepgang of spanning tegenover staat. Michelle DeYoung is de minst fraai zingende alt van deze vergelijking. Het slotdeel klinkt mooi maar wederom vlak.

Conclusie
Het zal duidelijk zijn: Bernstein is mijn absolute winnaar van deze vergelijking, met Chailly op een goede tweede plaats. Voor de oude Concertgebouw-opname van Haitink zal ik altijd een zwak blijven houden: de frisse, jeugdige aanpak bezorgt die uitvoering een eigen positie. De Kerstmatinee-uitvoering is op punten mooi, maar ook wat onevenwichtig en niet altijd passend bij het karakter van deze symfonie. De Haitink-Chicago is te gewoontjes om te overtuigen.

02 februari 2010

Concert 30 januari 2010


Zaterdag 30 januari 2010, Concertgebouw Amsterdam
Orkest van het Mariinski Theater o.l.v. Valery Gergiev

Moessoergski: Nacht op de kale berg
Sjostakovitsj: Symfonie nr. 1
Tsjaikovsky: Symfonie nr. 5


Er zijn hier vooruitlopend op deze log al de nodige ware woorden over dit concert geschreven. Inderdaad: het was een groots, memorabel concert. Het imago van Gergiev, dat je moet doen geloven dat hij per week meer concerten dirigeert dan er concerten zijn en dat hij het op het ultieme moment laat aankomen, werd tijdens dit concert flink tegengesproken. Wie zijn prachtige opname van Tsjaikovsky's Vierde met de Wiener Philharmoniker kent, had het kunnen weten (en ook eerdere concerten wezen er al op): Gergiev is eerder secuur en een controlfreak dan een impulsieve wildebras. Natuurlijk, zo'n Vijfde Tsjaikovsky spelen die Russen desnoods van achteren naar voren en je komt als hoornist pas voor een plek in een Russisch orkest in aanmerking als je bij het proefspel de opening van het tweede deel 200 keer achter elkaar volledig foutloos speelt, maar krijg een orkest maar eens zover dat ze iedere noot en passage spelen alsof het de eerste keer is, met aandacht voor ieder detail en tegelijkertijd vol spanning en dramatiek. Het eerste deel was opmerkelijk door de lage tempi, zowel in de inleiding (er staat: Andante...) als in de lyrische thema's in het vervolg. Maar het Andante cantabile werd zo ontzettend fraai gespeeld, dat ik me volledig gewonnen gaf. Er zat een andere eerste klarinettist na de pauze dan ervoor, maar ook deze speelde zachter dan zacht - hoe fraai die afsluitende noten van dat tweede deel. Gergiev maakte van het slotdeel nu eens niet een uitbundige orkestrale show; ook hier gingen afwerking, orkestrale transparantie en passie hand in hand. Orkest en dirigent hadden al voor de pauze hun visitekaartje afgegeven met een beheerst en verfijnd gespeelde Nacht op de kale berg, en een heerlijk fris gespeelde Eerste Sjostakovitsj. Ondanks dat ik door de volle voorafgaande dagen nogal vermoeid en overvoerd naar het Concertgebouw fietste, deden Gergiev en zijn orkest mijn stemming meteen omslaan in volle concentratie. Goed hoor!

01 februari 2010

Opera 29 januari 2010


Vrijdag 29 januari 2010, Koninklijke Muntschouwburg Brussel
Opera De Munt

R. Strauss: Elektra

Elektra - Evelyn Herlitzius
Klytämnestra - Doris Soffel
Chrysothemis - Eva-Maria Westbroek
Ägisth - Donald Kaasch
Orest - Gerd Grochowski
Koor en orkest van de Munt o.l.v. Lothar Koenigs

Mijn eerste bezoek aan de Koninklijke Muntschouwburg was in het voorjaar van 1988. De opera: Elektra, met Janis Martin in de titelrol en Christa Ludwig als Klytämnestra. Binnen enkele jaren kwam ik er nog drie keer terug, voor achtereenvolgens een Zauberflöte en Rheingold in 1991 en een Meistersinger in 1993. Toen ik ruim een maand geleden al surfend zag dat er een Elektra met topbezetting op het programma stond, en er kaartjes voor zowel opera als trein beschikbaar waren, trakteerde ik mezelf op een hernieuwde kennismaking (na bijna 17 jaar) met dit prachttheater. Het zitcomfort is niet bepaald ideaal – na twee dagen staan de afdrukken van de springveren uit mijn eersterangszetel op de vierde rij in de zaal nog in mijn achterste. Maar goed, kunst is lijden, en wat maakt het allemaal uit, want: gottegot wat een uitvoering! Van Herlitzius had ik tot anderhalf jaar geleden nog nooit gehoord, tot ze diepe indruk maakte als Baraks Weib in Die Frau ohne Schatten bij DNO. Ze haalde als Elektra alle noten, liet zich nergens overstemmen door het orkest, bouwde de climaxen perfect op en zong loepzuiver. Wat een geluid kwam er uit dat ranke vrouwtje! Was ik na haar monoloog aan het begin van de opera al redelijk platgeslagen, kwam daar opeens mevrouw Westbroek opzetten: volgende aanslag op het bevattingsvermogen van de luisteraar. Want ook Chrysothemis heeft het nodige in te brengen aan vocaal geweld, althans: zoals Westbroek dat deed. Klonk in eerdere uitvoeringen de Chrysothemis liefjes en onbeholpen-zielig, hier stond een krachtige tante die eigenlijk even overtuigd was van haar opvatting als Elektra. De Chrysothemis van Westbroek is emotioneel, twijfelend, maar ook sterk. Wanneer ze zingt dat ze wil leven en kinderen wil hebben, gaat haar stem door merg en been, want hoe begrijpelijk! En mijn laatste restje adem werd vervolgens ontnomen door Doris Soffel. Ze is uit zichzelf al een aristocratische zangeres, en in deze rol perfect op haar plaats. Bij DNO als Fricka fantastisch (in het Elektra-programmaboekje van de Munt staat dat ze de rol opnieuw bij DNO komt zingen!), als Amme geweldig en eerder dit seizoen als Herodias groots, en nu ook als vilein zingende en acterende Klytämnestra voor eeuwig gebrand op mijn netvlies. Prachtige enscenering: de louche bank van Elektra wordt voor Klytämnestra met een fraaie witte doek omkleed, waarnaast een parasol wordt geplaatst; prachtig zomers-helder licht. En op die bank vleit ze zich, gaat liggen als bij de psychiater, en dan die zin waar je op zit te wachten…: Ich habe keine gute Nächte. Bij de Opera Spanga-enscenering in het Friese boerenland (zie hier) stond voor Klytämnestra een karaf en glazen klaar. Nu ook, alleen liet Elektra zich ook daarvan bedienen. Op een gegeven moment klonken moeder en dochter hun glazen, in misplaatste verstandhouding. Waarna Elektra vroeg: Mag mijn broer niet thuiskomen, moeder? Die had net een slok genomen, en proeste de drank uit. Een geweldig moment. Enfin, de rest van het verhaal is bekend. Keek ik bij eerdere uitvoeringen vooral uit naar de Orest-onthulling, nu lag het hoogtepunt in de eerste helft, bij de verhalen van de drie vrouwelijke hoofdrollen. Lothar Koenigs dirigeerde het prachtig spelende Munt-orkest bijzonder transparant, somtijds ingehouden en vertraagd, maar vanaf rij vier altijd homogeen en in balans met de zangers. Een onvergetelijke opera-uitvoering, overigens fraai geënsceneerd door Guy Joosten.