23 oktober 2010
Mahler 6
Mahlers Zesde symfonie vind ik zijn ontoegankelijkste symfonie, maar bepaald niet minder boeiend dan de andere. Dit werk slingert je voortdurend tussen hoop en vrees. Uiteindelijk blijf je verdwaasd achter: de klagende koperpassage aan het slot, gevolgd door die ultieme uitbarsting geven je als luisteraar de genadeslag, waarna het moeilijk applaudisseren is voor de uitvoering die je hebt gehoord. Een ‘unheimischer’ slot is in de klassieke muziek nauwelijks aan te wijzen. In de delen ervoor is het gelukkig niet overal unheimisch, maar een emotioneel gemakkelijke symfonie is deze Zesde allerminst. Het openingsdeel opent met een marsthema, maar bevat als tegenhanger een liefdesthema. Het Scherzo bevat zowel lieflijke en landelijke momenten als schrille thema’s die vooruitwijzen naar het slotdeel. Het Andante is evenzeer een bron van tegenstellingen; een fraaie behaaglijk openingsthema, maar in weinig Mahlermuziek klinken de klagende houtblazers later in dit deel zo schrijnend. Het slotdeel gooit alle remmen los. Al vanaf het begin wordt de luisteraar geen enkel behaaglijk moment gegund. Je moet er hier aan geloven, of je het wilt of niet: de componist leidt je hier onverbiddelijk naar het zwarte gat.
In de vergelijking dit keer geen Haitink en Chailly. Van de eerste heb ik geen Mahler 6 in mijn collectie, en de uitvoering van Chailly bleef net als die van Tennstedt uit tijdgebrek achterwege. Ook die van Barbirolli beluisterde ik niet helemaal; daarvan hoorde ik alleen het eerste deel. Het begin daarvan maakt de opname van Barbirolli uit augustus 1967 met het New Philharmonia Orchestra tot eentje die je eens gehoord moet hebben. Barbirolli neemt het tempo hier klemmend laag, de cello-accenten klinken als mokerslagen. Barbirolli negeert het herhalingsteken na de expositie, en toch duurt het eerste deel bij hem bijna even lang als bij Gergiev, die wél de expositie herhaalt. Dat langzame tempo verwordt uiteindelijk tot een slopend geheel, maar die opening: die moet je gehoord hebben!
Van de opnamen van Mahlersymfonieën (nr. 4, 5, 6 en 9) van Von Karajan is de zesde bepaald niet de slechtste. In tegenstelling tot in nr. 4 en 5 gaat Von Karajan met zijn Berliner Philharmoniker nergens over de top. De uitvoering is zelfs relatief licht en wordt door het orkest prachtig gespeeld. Het laatste deel is helaas te onderkoeld: het grijpt je niet bij de keel en dat hoort hier toch zeker te gebeuren. desondanks een zeer fraaie opname, die tijdens twee opnamesessies (in januari/februari 1975 en februari/maart 1977!) tot stand kwam.
Met de opname van Eliahu Inbal met zijn Radio-synfonieorchester Frankfurt uit april 1986 leerde ik dit stuk kennen. Ik had de twee cd’s al heel lang niet meer gehoord, en de uitvoering viel me alleszins mee. Van Von Karajan net iets tekort komt, krijg je er bij Inbal gratis bij: scherpte en venijn en een slotdeel dat pakt. Een nergens overdreven uitvoering, verrassend goed.
Bernstein verrast altijd, en zo ook zijn opname van de Zesde uit september1988. Af en toe zit de uitvoering op het randje van gemaniëreerdheid, maar Bernstein heeft duidelijk wat te vertellen met zijn uitvoering en hij laat geen detail onbenadrukt. En je wordt als luisteraar voortdurend gegrepen; dat gebeurt helemaal in het slotdeel, het hoogtepunt van de uitvoering.
In mei 1994 opende Pierre Boulez, evenals Bernstein met de Wiener Philharmoniker, zijn opmerkelijke Mahlercyclus met een kraakhelder gespeelde opgenomen Zesde. Ik ken niet alle opnamen van deze cyclus, maar van de uitvoeringen die ik heb is deze opname de beste. De reden: Boulez is hierin het minst afstandelijk; Mahler componeerde toch door en door emotionele muziek, en daar haalde Boulez in sommige opnamen soms flink de stofdoek door heen. Nog niet zoveel in deze uitvoering, maar vergeleken met Bernstein en Jansons (zie hierna) moet Boulez het toch afleggen. Het is vooral een bijzonder subliem gespeelde en opgenomen uitvoering. Maar deze symfonie heeft toch net iets meer te bieden.
Dat alles is in (voor zover mogelijk) volledige perfectie aanwezig bij de live-uitvoering uit september 2005 door het KCO o.l.v. Mariss Jansons. Net als bij de Vijfde combineert Jansons het beste van alle werelden: orkestrale schoonheid en een voorzichzelfsprekende muzikale inhoud. De symfonie klinkt lyrisch én aangrijpend, vloeiend én bijtend. Wederom zit je je bij beluistering af te vragen hoe het toch mogelijk is dat een dirigent dat allemaal weet over te brengen op een orkest, en dat zonder studio-remakes gewoon tijdens reguliere abonnementsconcerten laat horen.
In november 2007 speelden het London Symphony Orchestra o.l.v. Valery Gergiev de Zesde tijdens een optreden in het Concertgebouw (zie hier de weblog daarvan). Diezelfde week werd in Londen deze live-opname gemaakt. De onverbiddelijkheid werkt verpletterend, maar bij nadere beluistering ook wat dwangmatig. De middendelen zijn goed maar niet bijzonder, en het slotdeel wederom verbazingwekkend; helaas niet helemaal bevredigend door de iets te gehaaste benadering. Uiteindelijk is dit geen volledig geslaagde uitvoering, maar zeker boeiend.
Conclusie
Wederom biedt Jansons met het KCO de meest geslaagde uitvoering; eigenlijk laat deze combinatie geen wens onvervuld. Bernstein is een aantrekkelijke tweede; Inbal en Von Karajan bieden goede gemiddelde uitvoeringen. Boulez en Gergiev zijn beide aantrekkelijk door hun eigen aanpak (respectievelijk analytisch-helder en onverbiddelijk). Barbirolli moet het van de beginmaten hebben.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
En wat denk je van de Zesde van Solti en de Chicago Symphony Orchestra (Decca 1970)? Nog altijd mijn favoriete versie.
Nee aan Solti denk ik liever niet...;-))
Een reactie posten