31 oktober 2010

Concert 21 oktober 2010


Donderdag 21 oktober 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Lorin Maazel

Mahler: Symfonie nr. 6

Dit is de derde keer dat ik Maazel bij het KCO hoorde optreden, en ofschoon ook de vorige twee optredens (met R. Strauss en een eigen bewerking van Wagners Ring) erg goed bevielen, was dit onbetwist zijn overtuigendste. Maazel geldt als een (te) zelfbewuste dirigent, en van zijn vele plaatopnamen zijn er slechts weinige die de toets der kritiek kunnen doorstaan. Maar hij liet tijdens dit concert met Mahlers ontoegankelijkste en tevens boeiendste symfonie ook blijken over een eigenzinnige en pakkende visie te beschikken en die overtuigend op het orkest (ook niet weinig zelfbewust) over te kunnen dragen. In relatief langzame tempi verleidde hij het orkest tot geweldig spel en schaafde hij voortdurend tot nog beter en nog meer... Aan het begin van het vierde deel vielen de slagwerkers uit de maat, wat hen tijdens het slotapplaus op een duidelijk zichtbare reprimande van Maazel kwam te staan. Een perfecte, ultieme Mahler 6 was het geenszins, want de langzame tempi vond ik uiteindelijk te eigenzinnig, maar het werkelijk geweldige orkestspel deed me ruim anderhalf uur in volle concentratie naar deze uitvoering luisteren, en dan heb ik een geslaagd concert bijgewoond. Maazel is een man voor exuberant repertoire. Daar is veel van, dus graag wederom engageren, deze exuberante icoon.

23 oktober 2010

Mahler 6


Mahlers Zesde symfonie vind ik zijn ontoegankelijkste symfonie, maar bepaald niet minder boeiend dan de andere. Dit werk slingert je voortdurend tussen hoop en vrees. Uiteindelijk blijf je verdwaasd achter: de klagende koperpassage aan het slot, gevolgd door die ultieme uitbarsting geven je als luisteraar de genadeslag, waarna het moeilijk applaudisseren is voor de uitvoering die je hebt gehoord. Een ‘unheimischer’ slot is in de klassieke muziek nauwelijks aan te wijzen. In de delen ervoor is het gelukkig niet overal unheimisch, maar een emotioneel gemakkelijke symfonie is deze Zesde allerminst. Het openingsdeel opent met een marsthema, maar bevat als tegenhanger een liefdesthema. Het Scherzo bevat zowel lieflijke en landelijke momenten als schrille thema’s die vooruitwijzen naar het slotdeel. Het Andante is evenzeer een bron van tegenstellingen; een fraaie behaaglijk openingsthema, maar in weinig Mahlermuziek klinken de klagende houtblazers later in dit deel zo schrijnend. Het slotdeel gooit alle remmen los. Al vanaf het begin wordt de luisteraar geen enkel behaaglijk moment gegund. Je moet er hier aan geloven, of je het wilt of niet: de componist leidt je hier onverbiddelijk naar het zwarte gat.


In de vergelijking dit keer geen Haitink en Chailly. Van de eerste heb ik geen Mahler 6 in mijn collectie, en de uitvoering van Chailly bleef net als die van Tennstedt uit tijdgebrek achterwege. Ook die van Barbirolli beluisterde ik niet helemaal; daarvan hoorde ik alleen het eerste deel. Het begin daarvan maakt de opname van Barbirolli uit augustus 1967 met het New Philharmonia Orchestra tot eentje die je eens gehoord moet hebben. Barbirolli neemt het tempo hier klemmend laag, de cello-accenten klinken als mokerslagen. Barbirolli negeert het herhalingsteken na de expositie, en toch duurt het eerste deel bij hem bijna even lang als bij Gergiev, die wél de expositie herhaalt. Dat langzame tempo verwordt uiteindelijk tot een slopend geheel, maar die opening: die moet je gehoord hebben!


Van de opnamen van Mahlersymfonieën (nr. 4, 5, 6 en 9) van Von Karajan is de zesde bepaald niet de slechtste. In tegenstelling tot in nr. 4 en 5 gaat Von Karajan met zijn Berliner Philharmoniker nergens over de top. De uitvoering is zelfs relatief licht en wordt door het orkest prachtig gespeeld. Het laatste deel is helaas te onderkoeld: het grijpt je niet bij de keel en dat hoort hier toch zeker te gebeuren. desondanks een zeer fraaie opname, die tijdens twee opnamesessies (in januari/februari 1975 en februari/maart 1977!) tot stand kwam.


Met de opname van Eliahu Inbal met zijn Radio-synfonieorchester Frankfurt uit april 1986 leerde ik dit stuk kennen. Ik had de twee cd’s al heel lang niet meer gehoord, en de uitvoering viel me alleszins mee. Van Von Karajan net iets tekort komt, krijg je er bij Inbal gratis bij: scherpte en venijn en een slotdeel dat pakt. Een nergens overdreven uitvoering, verrassend goed.


Bernstein verrast altijd, en zo ook zijn opname van de Zesde uit september1988. Af en toe zit de uitvoering op het randje van gemaniëreerdheid, maar Bernstein heeft duidelijk wat te vertellen met zijn uitvoering en hij laat geen detail onbenadrukt. En je wordt als luisteraar voortdurend gegrepen; dat gebeurt helemaal in het slotdeel, het hoogtepunt van de uitvoering.


In mei 1994 opende Pierre Boulez, evenals Bernstein met de Wiener Philharmoniker, zijn opmerkelijke Mahlercyclus met een kraakhelder gespeelde opgenomen Zesde. Ik ken niet alle opnamen van deze cyclus, maar van de uitvoeringen die ik heb is deze opname de beste. De reden: Boulez is hierin het minst afstandelijk; Mahler componeerde toch door en door emotionele muziek, en daar haalde Boulez in sommige opnamen soms flink de stofdoek door heen. Nog niet zoveel in deze uitvoering, maar vergeleken met Bernstein en Jansons (zie hierna) moet Boulez het toch afleggen. Het is vooral een bijzonder subliem gespeelde en opgenomen uitvoering. Maar deze symfonie heeft toch net iets meer te bieden.


Dat alles is in (voor zover mogelijk) volledige perfectie aanwezig bij de live-uitvoering uit september 2005 door het KCO o.l.v. Mariss Jansons. Net als bij de Vijfde combineert Jansons het beste van alle werelden: orkestrale schoonheid en een voorzichzelfsprekende muzikale inhoud. De symfonie klinkt lyrisch én aangrijpend, vloeiend én bijtend. Wederom zit je je bij beluistering af te vragen hoe het toch mogelijk is dat een dirigent dat allemaal weet over te brengen op een orkest, en dat zonder studio-remakes gewoon tijdens reguliere abonnementsconcerten laat horen.


In november 2007 speelden het London Symphony Orchestra o.l.v. Valery Gergiev de Zesde tijdens een optreden in het Concertgebouw (zie hier de weblog daarvan). Diezelfde week werd in Londen deze live-opname gemaakt. De onverbiddelijkheid werkt verpletterend, maar bij nadere beluistering ook wat dwangmatig. De middendelen zijn goed maar niet bijzonder, en het slotdeel wederom verbazingwekkend; helaas niet helemaal bevredigend door de iets te gehaaste benadering. Uiteindelijk is dit geen volledig geslaagde uitvoering, maar zeker boeiend.

Conclusie
Wederom biedt Jansons met het KCO de meest geslaagde uitvoering; eigenlijk laat deze combinatie geen wens onvervuld. Bernstein is een aantrekkelijke tweede; Inbal en Von Karajan bieden goede gemiddelde uitvoeringen. Boulez en Gergiev zijn beide aantrekkelijk door hun eigen aanpak (respectievelijk analytisch-helder en onverbiddelijk). Barbirolli moet het van de beginmaten hebben.

17 oktober 2010

Concert 15 oktober 2010


Vrijdag 15 oktober 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.lv. Tugan Sokhiev
Yefim Bronfman, piano

Dvorák: Ouverture Carnaval
Bartók: Pianoconcert nr. 2
Rachmaninov: Symfonische dansen


De jonge Russische (of Noord-Ossetische/Osseetse?) dirigent Tugan Sokhiev hoorde ik ook al bij zijn debuut bij het KCO in 2006, maar dat was vlak voor ik deze weblog startte. Toen dirigeerde hij een fraaie Zevende van Prokofiev. Bij Sokhiev staat de preciezie centraal. Het orkest speelde uitermate precies, helemaal uitgebalanceerd en zonder overdreven pathos. Het mag mij allemaal wat losser, maar dat lijkt me bij Sokhiev een kwestie van tijd. De prachtige Symfonische dansen van Rachmaninov klonken als een klok; met het Dodeneiland en de Tweede symfonie zijn beste orkestwerk. Voor de pauze liet Yefim Bronfman weer eens horen dat hij tot de onbetwiste top behoort. In fijnzinnig samenspel met het orkest hield hij de aandacht van het publiek bij het welhaast ondoorgrondelijke Tweede pianoconcert van Bartók volledig gevangen; het tweede deel was een openbaring, en hoe subtiel gespeeld. Nadien speelde Bronfman een toegift dat ik niet kende (ergens tweede helft 19e eeuw?) en dat aan virtuositeit niet onderdeed voor het pianoconcert. Een fraai concert.

12 oktober 2010

Opera 10 oktober 2010


Zondag 10 oktober 2010, Opernhaus Zürich
Opern Zürich

Wagner: Tristan und Isolde

Isolde - Barbara Schneider-Hofstetter
Tristan - Peter Seiffert
Brangäne - Michelle Breedt
König Marke - Matti Salminen
Kurwenal - Martin Gantner
Melot - Volker Vogel
Zusatzchor der Oper Zürich
Orchester der Oper Zürich o.l.v. Bernard Haitink

De wens om ook de Tristan door Haitink gedirigeerd te zien en horen is in vervulling gegaan, en een weekendje Zürich is daarbij een fraaie bijkomstigheid. Maar het werd vooral een memorabele voorstelling door de zangersproblemen, zowel voor als tijdens de voorstelling. De aanvankelijk als Isolde bestelde Waltraud Meier kreeg tijdens de repetities onenigheid met Haitink over de interpretatie, en zij trok zich terug. Het schijnt dat ook Haitink dat overwogen heeft, maar gelukkig stond hij fier op de bok in de orkestbak deze avond. Dit was de tweede voorstelling in een serie van zes, en tijdens de eerste voorstelling is Haitink vanwege die ruzie met Meier uitgeboehoed. Er stond zelfs een YouTube-filmpje van op internet, maar die is door de maker alweer verwijderd. Er werd flink boegeroepen toen Haitink bij het slotapplaus opkwam. Afgelopen zondag was daar niks van te merken, Haitink kreeg flinke bijval. Maar wat er wel tijdens deze voorstelling gebeurde: het totale vocale instorten van Peter Seiffert als Tristan. Voor aanvang werd aangekondigd dat hij een verkoudheid had opgelopen en misschien niet alle noten zou treffen. De schade hield hij tijdens het eerste en tweede bedrijf flink beperkt, en aanvankelijk leek ook in de derde akte (waar Tristan flink aan de bak moet) geen vuiltje aan de lucht. Het leek zelfs of Seiffert zich helemaal hersteld had. Maar opeens ging het mis; een hapering in de stem, en een poging om die weg te hoesten. Zonder resultaat. Binnen een kwartier kon Seiffert nauwelijks nog geluid voortbrengen. En hij moest nog zeker 20 minuten... Zelfs de saaie Zwitsers voor mij zagen hoofdschuddend en medelijdend het geworstel van Seiffert gade. En terecht: dit was puur lijden. Alleen voor zijn afsluitende 'Isolde' raapte hij alles bij elkaar om dat er nog fraai uit te krijgen; als er ooit een Tristan zich vocaal doodgezongen heeft en die dood als een ultieme opluchting heeft ervaren, was het deze avond Seiffert wel. Op de website van het Züricher operahuis zag ik dat voor de volgende voorstelling Seiffert wordt vervangen door Stig Andersen; de voorstelling daarna staat hij weer wel geprogrammeerd. Seiffert is een grootse tenor; af en toe slingerde hij geweldig krachige klanken de kleine operazaal in. De overige zangers waren goed, maar niet uitzonderlijk. Barbara Schneider-Hofstetter was volledig opgewassen tegen haar rol, en tot aan de Liebestod zong ze vol kracht en overtuiging. Maar echt pakkend was haar stem niet. Matti Salminen hoore ik eens als Mephistopheles in Berlioz La damnation de faust, maar zijn stem lijkt over zijn hoogtepunt heen; desondanks blijft hij een imposante bas. Michelle Breedt en Martin Gantner voldeden prima als Brangäne en Kurwenal. Tja, en dan Haitink. De kritiek die je op internet over deze uitvoering leest (zoals hier bijvoorbeeld) snijdt wel hout: het was allemaal wel erg luid wat er uit de orkestbak kwam. Geweldig orkestspel, een vurig liefdesduet en een zeldzaam gedetailleerd 'Habet acht'. Maar soms overstemde het orkest flink de zangers. Ik heb intens van dat orkestspel zitten genieten, en eigenlijk was ik daar ook voor gekomen, maar uiteraard had het allemaal wat meer in evenwicht mogen zijn. De enscenering was een boeiende: een draaiplateau met drie of vier buhnebeelden, niet heel erg volgens het verhaal, maar wel voorstelbaar. Het was een rare voorstelling, maar tjonge, ik zal die nooit vergeten.

Concert 3 oktober 2010


Zondag 3 oktober 2010, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Daniele Gatti
Yuja Wang, piano

Brahms: Tragische ouverture
Prokofiev: Pianoconcert nr. 3
R. Strauss: Don Juan
R. Strauss: Till Eulenspiegels lustige Streiche


Alle media-aandacht ging uit naar het Chinese schaarsgeklede wonderpoppetje op hoge hakken dat inderdaad geweldig muzikaal dat gruwelijk moeilijke Derde pianoconcert van Prokofiev speelde, in een welhaast ideale balans met het orkest. Een klavierleeuwin is ze (nog) niet, maar ze stond haar mannetje, en in de eregalerij van pianisten die ik dit concert al eerder hoorde spelen (waaronder Argerich en Bronfman) slaat ze geen slecht figuur. Daarvoor speelde het orkest al prachtig Brahms' Tragische ouverture, een van mijn meest favoriete muziekstukken; Gatti kent zijn klassieken. Na de pauze twee relatief korte symfonische gedichten van Herr Doktor Strauss, en ook hier liet Gatti het KCO klinken zoals je graag hoort: volbloedig, gedetailleerd en in de prachtigste klank. Dit was zo'n concert waar je iedere gespeelde noot kent, en lekker met je armen over elkaar geniet van mooi, mooier, mooist. Ik ken geen betere zondagmiddagbesteding.