30 december 2009

Opera 28 december 2009


Maandag 28 december 2009, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Puccini: La fanciulla del West

Minnie - Eva-Maria Westbroek
Jack Rance - Lucio Gallo
Dick Johnson - Zoran Todorovich
Koor van De Nederlandse Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Carlo Rizzi

Soms schep je nog een extra bord eten op louter en alleen 'voor het lekker'. Zo voelde deze tweede keer La fanciulla del West. De muziek is licht verteerbaar, de enscenering grappig, onderhoudend en nog lichter verteerbaar en de kwaliteit van dirigent, orkest, koor en solisten hoog. Westbroek stal nog steeds de show: wat een bijzondere operazangeres is zij! Maar ook haar twee mannelijke tegenspelers en het orkest o.l.v. Rizzi lieten geen wensen onvervuld. En dan die heerlijk deinende, warme, stijlvolle muziek van Puccini.... Gewoon lekker allemaal.

27 december 2009

Concert 25 december 2009


Vrijdag 25 december 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink
Christianne Stotijn, mezzosopraan

Mahler: Liederen uit Des Knaben Wunderhorn:
- Des Antonius von Padua Fischpredigt
- Das irdische Leben
- Wo die schönen Trompeten blasen
- Rheinlegendchen
- Wer hat dies Liedel erdacht?

Beethoven: Symfonie nr. 6 'Pastorale'


Ik heb de familiebezoeken naar tweede kerstdag verplaatst om weer eens een KCO-kerstmatinee bij te wonen. Mijn eerste kerstmatinee was Haitinks laatste als chefdirigent, met Mahlers Negende (in 1987 was dat). Daarna twee keer met Chailly met opera. Deze kerstmatinee bood een unicum: voor het eerst door een niet-chefdirigent gedirigeerd. Ik had een prachtige plaats: op het zijbalkon helemaal op het hoekje, eerste rij. Voor het horen van de stem van Stotijn niet helemaal ideaal, ofschoon de balans in Wo die schönen Trompeten blasen wel goed was; en wat een subtiliteiten in zang en orkestspel! Stotijn is een zuivere zangeres; ze kent de teksten uit haar hoofd, zingt natuurlijk en intelligent. En ze lijkt volgroeid met de vloeiende aanpak van Haitink - of andersom. De opname van de Pastorale die Haitink vlak voor zijn vertrek bij het toen nog niet-koninklijke Concertgebouworkest maakte (ergens halverwege jaren tachtig), vind ik nog steeds geweldig mooi. En tijdens dit concert was het allemaal zomogelijk nog fraaier. De fijnzinnigheden buitelden over elkaar heen. Het was nergens gewoontjes of routineus, maar voortdurend uiterst precies gespeeld; orkest en dirigent waren permanent alert op elkaars verrichtingen. De Pastorale is van zichzelf al een gelukmakend stuk, maar zo gespeeld als tijdens dit concert voel je je even in de zevende hemel.

24 december 2009

Concert 21 december 2009


Maandag 21 december 2009, Concertgebouw Amsterdam
Kammerorchester Basel o.l.v. Paul Goodwin
Carolyn Sampson, sopraan
Robin Blaze, countertenor
James Gilchrist, tenor
Peter Harvey, bas
Tölzer Knabenchor

Händel: Messiah

Ook dit concert was een weggevertje van het Concertgebouw. Ik had de indruk dat er heel veel vrijkaarten waren vergeven: er waren opvallend veel jongelui onder het publiek, en wat ik in de wandelgangen opving vooral conservatoriumstudenten. Niks mis mee, trouwens. Een lege stoel is maar een lege stoel. De Messiah is Händels tegenhanger van Bachs Matthaüs - beide heren zijn ook in de Grote Zaal van het Concertgebouw elkaars tegenpolen: hun naamplaten hangen boven de toegangsdeuren links en rechts van het orgel. De Matthaüs hoorde ik live al ettelijke malen; de Messiah tot deze avond nog nooit. Ook op cd kwam ik bij de Messiah nooit verder dan ergens halverwege het eerste schijfje. Nu dus een volgend erkend meesterwerk aan mijn luisterrepertoire toegevoegd! De Messiah heeft niet de impact van de Matthaüs: daarvoor kent het te weinig dramatiek en inhoudelijke ontwikkeling. Maar de voortdurende afwisseling van relatief korte aria's en koorwerken is wel erg aantrekkelijk. En er zitten fraaie stukken tussen; je verveelt je geen moment. Händel was een pleaser! Op het podium stond een bijzonder ensemble. Vier meer dan goede solisten: Sampson en Gilchrist zijn toppers in hun stemvak binnen dit repertoire. Het Kammerorchester Basel hoorde ik vorig jaar al eens bij een Bartoli-concert (zie hier) en ook nu speelde het prima. Bijzonder was natuurlijk het beroemde Tölzer jongenskoor. Het zong prachtig sonoor en virtuoos. In de tweede helft van het concert echter begon de vermoeidheid wat toe te slaan. Van tienjarige jochies kun je niet verwachten dat ze tegen tienen 's avonds Händels muzikale acrobatiek nog fris van de lever zingen. Paul Goodwin kende ik alleen als hoboïst (uit Trevor Pinnocks authentieke orkest), en als dirigent benadrukte hij de felle kanten in dit stuk. Soms had het wat voller en gedragener mogen klinken, maar Goodwin hield wel de aandacht vast. Bach wint natuurlijk op alle fronten, maar de Messiah is gewoon een goed stuk!

19 december 2009

Concert 13 december 2009


Zondag 13 december 2009, Concertgebouw Amsterdam
Akademie für Alte Musik Berlin o.l.v. Hans Christoph Rademann
Sun Hae Im, sopraan
Gerhild Romberger, alt
Thomas Michael Allen, tenor
Roderick Williams, bas
RIAS Kammerchor

Bach: Cantate Unser Mund sei voll Lachens BWV 110
Bach: Cantate Christen, ätzet diesen Tag BWV 63
Bach: Magnificat


Een gegeven paard moet je niet in de bek kijken. Als abonneehouder van de wereldberoemde symfonieorkesten kreeg ik een losse kaart voor dit concert cadeau. En deze goede solisten, koor en orkest brachten een fraai Bach-concert waarin de twee cantates voor mij het hoogtepunt vormden. In beide cantates zit minstens een deel waarin muziek nauwelijks mooier kan zijn. Dat is in BWV 110 de altaria 'Ach herr, was ist ein menschenkind' en in BWV 63 het duet van sopraan en bas 'Gott, du hast es wohl gefüget'. In beide gevallen met de hobo als tegenstem, hier ontroerend fraai gespeeld door Xenia Löffler, een holliehobbie-achtige mevrouw die de zaal zijn adem liet inhouden. De aanpak van dirigent Rademann vond ik over het algemeen iets te voortvarend, maar de musici maakten er toch een erg mooi concert van. Wanneer zet het KCO eens gewoon een Bach-cantate op het programma? Gekoppeld aan het Te deum van Bruckner bijvoorbeeld, ook zo'n zelden gehoord meesterwerk.

12 december 2009

Opera 12 december 2009


Zaterdag 12 december 2009, Concertgebouw Amsterdam
Opera concertant

Rossini: Guillaume Tell

Guillaume Tell - Michele Pertusi
Arnold - John Osborn
Mathilde - Marina Poplavskaya
Hedwige - Manuela Custer
Jemmy - Ilse Eerens
Gesler - Paolo Pecchioli
Groot Omroepkoor
Mannen uit Staatskoor Latvija
Radio Philharmonisch Orkest o.l.v. Paolo Olmi

Net als bij de Meistersinger in februari van dit jaar begon deze concertante operauitvoering om 12 uur. Je slaapt wat uit, leest nog wat in bed, neemt een douche en fietst vervolgens naar het Concertgebouw; als je na de opera buiten staat is het alweer donker. Maar goed, ondertussen wel voor het eerst Rossini's laatste opera gehoord, uitgevoerd door goede tot uitstekende zangers en een fraai spelend orkest. Ik had een podiumplaats maar gokte op een leeggelaten stoel in de zaal; er bleken er genoeg om uit te kiezen en kon zo de zangers van voren zien en horen. Ik kende de opera niet echt goed; wel hoorde ik eens (delen van) de opname van Chailly. Het is een a-typische Rossini. Geen melige briljant-spitse aria's, duetten en ensembles maar een vloeiender en dramatischer stijl, zonder moderniteiten overigens. Af en toe prachtige muziek, maar soms ook een beetje saai. Misschien lag het ook aan de te brede aanpak van dirigent Olmi. Het Radio Philharmonisch is een uitstekend orkest, maar men zat er in een uitgebreide Bruckner-opstelling. Ik telde 8 contrabassen, 10 celli en een hele batterij (alt)violen; met een derde minder had het stellig spannender en spitser kunnen klinken. Olmi gebaarde regelmatig dat het geluidsniveau lager moest, maar dat had hij zich eerder moeten bedenken. Op rij 24 werden de zangers soms flink ondergedompeld in het orkestgeluid. Ook het aantal koorleden was talrijker dan vorige week bij de Tweede Mahler... Enfin, Marina Poplavskaya (de DNO-Traviata eerder dit jaar) en Michele Pertusi zongen de sterren van de hemel. Tenor John Osborn (bij DNO eerder te horen in La juive en I Puritani) haalt zijn hoge noten met gemak, maar zijn stem vind ik weinig kleurrijk. Zijn aria aan het begin van de vierde akte werd luid bejubeld en hoe goed hij die ook aria ook zong, echt adembenemend vond ik zijn uitvoering niet. De overige rollen waren prima bezet; de Belgische Ilse Eerens is een naam om te onthouden. Tenslotte: het valt me op dat bij concertante operauitvoeringen in de zaterdagmatinee het slotapplaus steeds uitbundiger vormen aanneemt. Zelfs de zangers van de bijrollen worden toegejuicht alsof het de beste zangers sinds Callas of Bergonzi zijn. Iedereen heeft het volste recht om zijn bijval te laten blijken, maar ik vond het vanmiddag over de top. Het was een goede uitvoering van deze Grand Opéra, maar zeker geen ultieme topuitvoering.
Hierbij twee foto's van de Zwaan van Pesaro op leeftijd; een heerlijk kop om naar te kijken en een componist van verrukkelijke zomerse muziek.

06 december 2009

Opera 5 december 2009


Zaterdag 5 deceember 2009, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

R. Strauss: Salome

Salome - Annalena Persson
Jochanaan - Albert Dohmen
Herodes - Gabriel Sadé
Herodias - Doris Soffel
Narraboth - Marcel Reijans
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Stefan Soltesz

Er is al zoveel gezegd en geschreven over deze productie dat ik het verder kort houd hierover. Maar ik wil wel zeggen dat ik dit een bijzonder interessante en (wederom!) indringende productie vind. Zeker niet de ultieme Salome-enscenering. Maar ik heb me weer zeer vermaakt, en vind de uitbeelding van de sluierdans misschien wel de best mogelijke (daar was Kupfer nu juist zwak). Er werd verder goed gezongen en geacteerd door de belangrijkste zangers, en werkelijk groots en transparant gespeeld door het orkest.
Drs. P heeft een subliem liedje geschreven over het Salome-verhaal (getiteld Johannes de Doper). Hier de tekst - het refrein is op de melodie van 'van je ras ras ras, rijdt de koning door de plas').

De tijd is aangebroken om een woord te wijden
Aan de geschonden reputatie van Herodes Antipas
Die een hele tijd geleden koning van Judea was
Een bloeiend rijkje aan de Middellandse Zee
U moet bedenken dat hij ernstig had te lijden
Van de Romeinse overheersing en zijn vrouw Herodias
Farizeeën, Sadduceeën, hoge bloeddruk, ischias
En de ideeën van zijn dochter Salome

't Is toch kras, kras, kras
Zei Herodes Antipas
Die ideeën, deeën, deeën
Van mijn dochter Salome
Dat is heel, heel, heel,
helemaal niet rationeel
Van je één, twee, drie

En die ideeën leidden vaak tot handelingen
De ene keer was zij vermomd als de markies van Carabas
Even later zat ze weer met pacifisten in het gras
Het was een duidelijk geval van puberteit
Haar moeder ergerde zich zeer aan deze dingen
Daar moet een eind aan komen, zei ze tot Herodes Antipas
Moet je nou weer zien die jas, ze loopt erbij als een pias
En dat komt allemaal door jouw toegeeflijkheid

Antipas, pas, pas
Sprak zijn vrouw Herodias
Heus ze moet, moet, moet
Beter worden opgevoed
Want dat kind, kind, kind
Doet maar wat ze lollig vindt
Van je één, twee, drie

Kan ik het helpen, zei de zwaarbeproefde vader
Ze is nu eenmaal artistiek en niet de beste van de klas
En ze kan zich ook gedragen als een echte wildebras
Maar waar het goed voor blijken kan dat weet je nooit
Ik heb geen zin, aldus verklaarde hij zich nader
Een predicatie aan te heffen over elke wissewas
En il faut, zoals de Fransen zeggen, que jeunesse se passe
Hoe wil je anders dat zo'n meisje zich ontplooit

En hij las, las, las
Een regeringspaperas
En hij ging, ging, ging
Naar een spoedvergadering
En hij dacht, dacht, dacht
Niet meer aan zijn nageslacht
Van je één, twee, drie

Ze kon hem spoedig die ontplooiing laten blijken
Op zijn verjaardag danste Salome met zwoele tangopas
En in meer en meer ontklede toestand rond op het terras
Het was het klapstuk van het druk bezochte feest
De gasten wisten niet meer hoe ze moesten kijken
Terwijl haar moeder was vertrokken met een pijnlijke grimas
Maar haar vader Antipas, die niet haar echte vader was
Verklaarde dat het zeer opwindend was geweest

En al ras, ras, ras
Riep hij om de huishoudkas
En hij zag, zag, zag
Dat er niet veel geld in lag
Dus hij zei, zei, zei
Haal de staatskas er maar bij
Van je één, twee, drie

Toen mocht de danseres een mooi cadeautje vragen
En om het goed te maken consulteerde zij Herodias
Deze zei: Vraag om een hoofd, zoiets komt altijd wel van pas
Ik weet nog iemand die er eentje missen kan
Wat een sensatie toen het binnen werd gedragen
Met een garnering van olijven, sla en schijfjes ananas
Een takje peterselie en een snufje sassafras
De mensen spreken er nog altijd schande van

Wel, dat was, was, was
Dan Herodes Antipas
Sterk verguisd, guisd, guisd
Maar vooral erin geluisd
Met dat hoofd, hoofd, hoofd
Want beloofd is toch beloofd
Van je een, twee, drie

05 december 2009

Concert 3 december 2009


Donderdag 3 december 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons
Ricarda Merbeth, sopraan
Bernarda Fink, alt
Groot Omroepkoor

Mahler: Symfonie nr. 2

'Mijn missie zal geslaagd zijn als de luisteraars naar huis gaan met het gevoel dat ze twee uur in een andere wereld hebben doorgebracht.' Dat zegt Mariss Jansons in het interview in Preludium van deze maand. Aan de muisstille zaal tijdens de uitvoering en de enorme ontlading na afloop daarvan af te meten lijkt de conclusie gerechtvaardigd: missie geslaagd. De uitvoering van Mahlers Tweede was inderdaad als een droom. Jansons koos relatief trage tempi, maar wat een permanente spanning stond er op de uitvoering. Het aandeel van de celli en contrabassen in het eerste deel zal zelden zo gelijk en dreigend geklonken hebben. Maar eigenlijk het hele orkest speelde op de top van zijn kunnen. Het is vaker gezegd, maar moet hier maar herhaald worden omdat deze uitvoering daar exemplarisch voor was: met Jansons op de bok speelt het orkest beter dan ooit tevoren. Enerzijds technisch zo perfect als maar mogelijk is (en Jansons stelt wat dat betreft duidelijk de hoogste eisen), maar daarnaast ook uiterst muzikaal; soms laat Jansons de musici ogenschijnlijk hun eigen gevoel volgen. Alles klopte, tot aan de echo's door het 'Fernorchester' links en rechts toe. Het was allemaal onwaarschijnlijk mooi.
Voor de statistieken: Jansons respecteerde de vijf minuten pauze die de partituur na het eerste deel voorschrijft. Hij liep even de zaal uit, kwam na een paar minuten weer terug, gebaarde geen applaus te willen, en maakte zich op voor het tweede deel. Ten slotte en bij wijze van copyrightvermelding: het schilderij van Jansons hierboven is van (de website van) Esther van Tilburg.

03 december 2009

Opera 2 december 2009


Woensdag 2 december 2009, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Puccini: La fanciulla del West

Minnie - Eva-Maria Westbroek
Jack Rance - Lucio Gallo
Dick Johnson - Zoran Todorovich
Koor van De Nederlandse Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Carlo Rizzi

Het leuke van een premièrevoorstelling van een nieuwe productie is dat nog niemand weet wat je voorgeschoteld krijgt en dat de mening van de recensenten nog onbekend is - zij zitten immers met jou in de zaal. Ik schrijf deze log 'the day after the night before' en enkele uren voordat de avondkrant in de bus valt. Maar ik moet me sterk vergissen willen de recensies niet juichend zijn. Want het was een bijzonder fraaie en feestelijke avond, deze première, zowel vocaal, orkestraal als visueel. En het publiek liet zich bij het applaus maar ook tijdens de voorstelling zelf niet onbetuigd in zijn adhesie. Ik kende de opera van Puccini niet; de opname die ik onlangs kocht had ik nog niet beluisterd (teveel Mahler 2). Het is een toegankelijk en gloedvol werk, ofschoon volledig doorgecomponeerd en zonder echte aria's. Het verhaal is van bordkarton, dat zelfs voor een ordinaire western nog te slap zou zijn. Maar dat hinderde niet. Want het is louter feest tijdens deze voorstelling. Regisseur Lehnhoff maakte er een bonte voorstelling van waarin zijn parodie op het kapitalististische Amerika even vermakelijk als lichtzinnig is, inclusief fraai gebruik van videobeelden. Zowel bij het opengaan van het doek aan het begin van het tweede en derde bedrijf, als halverwege en aan het slot van het derde bedrijf liet het publiek duidelijk zijn bijval blijken. Het orkest onder leiding van Carlo Rizzi speelde gloedvol en gepassioneerd, en ook - zoals altijd bij Rizzi - zorgvuldig afgewerkt. Orkest en dirigent staan zichtbaar en hoorbaar op goede voet met elkaar. En dan de zangers. Tja, toen Eva-Maria Westbroek na tien minuten na het begin in beeld verscheen, steeg er uit het publiek een licht applaus op. Ik weet niet waar ze het vandaan heeft, maar net als in Lady Macbeth van Mtensk en net als Sieglinde tijdens een concertante uitvoering van de eerste akte met Haitink wás zij de rol die ze zong. Meer waarheidsgetrouw kan een rol volgens mij niet gespeeld worden dan Westbroek deze Minnie uitbeeldde. En dat ze tegelijkertijd geweldig zingt, maakt haar tot één van de meest interessante operasterren van dit moment. Westbroek is in deze opera muzikaal en visueel het centrum van de belangstelling, en maakt dat in alle opzichten volledig waar. Ongelooflijk eigenlijk. De twee belangrijkste mannelijke rollen werden eveneens meer dan uitstekend gezongen; tenor Zoran Todorovich heeft bepaald geen lichte partij, en deed dat met enorme overtuiging. Zowel bij hem als bij Lucio Gallo die sheriff Jack Rance zong, vroeg ik me af of zij niet teveel hun stem aan het forceren waren. Maar het klonk allemaal ijzersterk. Dat gold ook de vele bijrolletjes en het aandeel van het koor.
Een topper, deze productie. Meteen voor de laatste voorstelling een extra kaartje gekocht...

02 december 2009

Mahler 2


Komende donderdag vervolgt het Koninklijk Concertgebouworkest zijn Mahlerserie met de Tweede symfonie, onder leiding van chefdirigent Mariss Jansons. Op 1 oktober startte ik op deze weblog een vergelijkende discografie van Mahlers symfonieën, die meeloopt met de uitvoeringen door het KCO. Daarbij maak ik gebruik van de opnames uit mijn eigen cd-kast. Dit keer kocht ik speciaal voor deze vergelijking een extra uitvoering (die van Iván Fischer) omdat me die wel interessant leek; het bracht mijn totaal aantal uitvoeringen op 7; de opname van Klaus Tennstedt heb ik buiten de vergelijking gehouden. Dit keer treden dus 6 uitvoeringen in het strijdperk aan.

Mahlers Tweede hoorde ik drie keer live: ergens halverwege de jaren tachtig door het Residentieorkest o.l.v. Hans Vonk in het Congresgebouw en daarna pas in augustus 2001 en januari 2002 door het KCO o.l.v. Chailly. Tijdens die laatste uitvoeringenreeks werd ook de opname gemaakt die van deze vergelijking deel uitmaakt. Wat ik me van die uitvoeringen vooral herinner is dat het live horen van Mahlers Tweede vooral een belevenis is. Voordat het grote koor begint zit er al ruim een uur op waarin de spanning flink wordt opgebouwd. De eerste drie instrumtele delen bieden al een wereld op zich, waarna in het Urlicht de alt een korte maar intense solo zingt. Het vijfde deel begint met een enorm lange en caleidoscopische orkestrale inleiding, waarna het koor het laatste kwartier van deze symfonie voor zich opeist. Het is ook letterlijk een groots werk.
Ik leerde het stuk kennen door de oudste opname van deze vergelijking; ik kocht er eerst een plaatversie van, later de cd. Het betreft de live-uitvoering uit juni 1951 door het Concertgebouworkest o.l.v. Otto Klemperer, met Jo Vincent en Kathleen Ferrier als solisten. Klemperer dirigeert ongewoon fel, hoekig en krachtig. Het eerste deel heeft Wagneriaanse kracht en ook het tweede en derde deel zijn relatief puntig en fel. Kathleen Ferrier heeft een unieke stem, en ondanks dat ze in een interview heeft verklaard dat ze Klemperer maar een vervelende schreeuwlelijk vond, zingt ze hier bijzonder idiomatisch. Met Jo Vincent horen we nog een glimp van de vooroorlogse Mahler-Mengelbergtraditie. In het openings- en slotdeel is Klemperer veruit de snelste van deze zes uitvoeringen. In het slotdeel blijft hij net onder het half uur; Haitink (Kerstmatinee) en Chailly doen daar minimaal vijf minuten langer over. Het orkest speelt uiterst accuraat, maar zeker niet perfect. In het derde deel vergist de klarinettist zich en zet een maat te vroeg in. Daardoor wordt een loopje door de verschillende blazers heen onderbroken en valt er even een gat. Een opname die door de beide solisten, het ongewoon felle dirigeren van Klemperer en toch ook door het historische karakter van deze opname een bijzondere plaats in mijn collectie inneemt.

In 1965 nam Bernard Haitink zijn eerste ‘Auferstehung’ op; later zouden hier nog een live-opname tijdens de Kerstmatinees (zie hierna), een studio-opname met de Berliner Philharmoniker en zeer recent nog een live-opname met het Chicago Symphony op volgen. Deze eerste opname blijft echter een prima uitvoering: bevlogen, recht-toe-recht-aan, soms wat eendimensionaal, maar krachtig en fel, zonder extremiteiten. Andere opnames zijn grootser van aard, maar eigenlijk is deze uitvoering innemend door zijn onopgesmuktheid. Aafje Heynis, Elly Ameling en het Groot Omroepkoor maken dit een volledig Nederlandse aangelegenheid. Heynis zingt naar mijn smaak het Urlicht iets te gedistingeerd, maar haar stem is wel erg prachtig!

Vijf jaar later dirigeerde Leonard Bernstein het London Symphony Orchestra tijdens het Edinburgh Festival. Het is de meest onevenwichtige uitvoering van deze vergelijking. In het eerste deel overtuigen de tempowisselingen niet bepaald; het is hollen of stilstaan. Ook het tweede deel overtuigt niet door zijn trage tempo (ruim 12 minuten tegenover zo’n 10 minuten door alle anderen…). Het derde deel daarentegen is bijzonder fraai gedaan; Bernstein maakt er meer een intermezzo van dan een scherzo. Het Urlicht is het hoogtepunt van deze uitvoering: Janet Baker zingt onaards mooi, en zij wordt prachtig intiem begeleid door het orkest. In het vijfde deel is het alles bij elkaar: soms klinkt het prachtig groots, en soms weer rommelig en onaf.

In 1984 stond de tijdens de Kerstmatinee van Bernard Haitink en het Concertgebouworkest de Tweede op de lessenaars. De drive die veel kerstmatinee-uitvoeringen kenmerkt, is ook hier goed te horen. In het eerste deel met name zijn er nogal wat schoonheidsfoutjes, maar de warmbloedige, soms zelfs wat heetgeblakerde emoties houden de aandacht stevig vast. Ook in het derde deel is de verbeten sfeer wel erg fraai! Het Urlicht is orkestraal prachtig, maar ik vind de stem van Jard van Nes niet zo mooi. Ze klinkt wat te stroperig; ook in het slotdeel trouwens. Daar staan een geweldig zingend koor en spelend orkest tegenover. Dit is een monumentale uitvoering, met hier en daar wat oneffenheden en minpuntjes. Het live-aspect (je hoort één uitvoering, en geen mix van meerdere live-uitvoeringen) is een groot pluspunt.

De opname die Riccardo Chailly in januari 2002 maakte met het inmiddels Koninklijk Concertgebouworkest, behoorde tot de laatste uit zijn Mahler-cyclus; alleen de Derde en Negende moesten nog volgen. Ik kan niet anders zeggen dat Chally met deze uitvoering een geweldige opname heeft gemaakt. De tempi zijn bedaagd maar steevast vloeiend, het orkest speelt grandioos, de solisten en het koor laten niets te wensen over en wat bij de opname van de Eerste zo stoorde (de overaccentuering) is hier volledig afwezig. Chailly raakt in alle delen precies de juiste toets; hij laat de delen volstrekt natuurlijk klinken. De aandacht voor de details overheersen nu niet, maar zijn juist het zout over de aardappels. Het pizzicato-fragment in het tweede deel, de swingend-pulserende accenten in het derde deel, de ingetogenheid van het Urlicht: het klinkt allemaal even idiomatisch en natuurlijk. Van alle opnames weet Chailly als enige de eerste orkestrale climax in het laatste deel werkelijk groots en ruimtelijk te laten klinken. In de tutti’s blijft alles transparant. Dit is echt een opvallend goede opname, zowel in vergelijking met de andere hier besproken uitvoeringen als ook met zijn teleurstellende uitvoering van de Eerste.

De opname van Iván Fischer met zijn Boedapest Festival Orkest kocht ik speciaal voor deze vergelijking. Zijn opname van de Vierde vind ik erg fraai, dus ik was wel benieuwd naar zijn al eerder vastgelegde Tweede. De kracht van deze uitvoering zit in de eerste twee delen. Het eerste deel klinkt ongewoon beschouwend, soms zelfs wat dromerig en mysterieus. Apart, maar bijzonder boeiend. Het tweede deel klinkt hier wellicht wel het best: markant, vloeiend, en met een subliem gespeelde pizzicato-passage. Maar in de vervolgdelen gaat het minder goed. Het derde deel is wat gewoontjes en mist de schwung van Chailly. Birgit Remmert zingt in het Urlicht erg gemiddeld. Het vijfde deel wordt weliswaar zorgvuldig en gedragen opgebouwd, maar klinkt uiteindelijk toch te braaf en met te weinig dramatiek.

Het zal duidelijk zijn dat de opname van Chailly mijn voorkeur heeft. Hij laat deze grootse Mahler-symfonie het grootst spelen. Fischer en Bernstein zijn om totaal verschillende redenen helaas te onevenwichtig. Maar voor het eerste en tweede deel (Fischer) en het derde deel en het Urlicht (Bernstein) zullen hun uitvoeringen nog wel eens uit mijn cd-kast komen. Haitink biedt met zijn beide opnames goede waar: de oorspronkelijke, frisse kijk uit 1965 tegenover de gerijpter, soms verbeten interpretatie uit 1984; maar steeds een constante, evenwichtige visie die klopt. De oude Klemperer heeft vooral curiositeitswaarde in de beste zin van het woord; alleen al door Jo Vincent en Kathleen Ferier is dit een te koesteren opname.

30 november 2009

Concert 28 november 2009


Zaterdag 28 november 2009, Concertgebouw Amsterdam
Radio Kamer Filharmonie o.l.v. Philippe Herreweghe
Inger Dam-Jensen, sopraan
Maria Streijffert, alt
Benjamin Hulett, tenor
Martin Snell, bas
Collegium Vocale Gent
Accademia Chigiana Siena

Beethoven: Missa Solemnis

De Missa Solemnis behoort tot Beethovens grootste scheppingen: het stuk is bizar, intrigeert en ontroert, is feitelijk onspeelbaar en toch ook prachtig gecomponeerd. Het koor speelt de hoofdrol in dit vijfdelige werk, en dit alles én juist het optreden van Herreweghe en zijn onvolprezen Collegium Vocale reden te over om een kaartje voor deze zaterdagmatinee te kopen. Het stuk heeft veel momenten die ik onaards mooi vind. Blijkbaar ligt de textuur van dit stuk me. Absoluut hoogtepunt is het Sanctus, en dan de eerste drie minuten daarvan. Daar word je een paar keer door Beethoven flink op het verkeerde been gezet, en volledig uitgetild boven het hier en nu. Dat getril uit ontzag voor de almacht... Had Beethoven maar zoiets van tien minuten geschreven, want ach, wat is dat Sanctus onaards mooi!
Nu dan voor het eerst live gehoord, in een meer dan prima uitvoering. Herreweghe dirigeerde net als op zijn opname naar mijn smaak iets te zachtaardig; blijkbaar heeft de uitdagender opname van Harnoncourt zich teveel in mijn hoofd genesteld. (Die van Gardiner slaat weer veel te ver door en klinkt onvriendelijk hard.) Maar goed: er stond wel een grandioos zingend koor op het podium; dit stuk is één van de meest veeleisende uit de koorliteratuur, maar dat liet het koor niet blijken. Van de vier solisten sprongen vooral de invallende alt Maria Streiffert en tenor Benjamin Hulett eruit. Ik heb - net als de verder doodstille zaal - ruim vijf kwartier ademloos genoten van deze uitvoering en vooral: van dit hemelse muziekwerk.

22 november 2009

Concert 20 november 2009


Vrijdag 20 november 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mark Elder
Jonathan Biss, piano

Mozart: Pianoconcert nr. 21, KV 467
Sjostakovitsj: Symfonie nr. 4


Het verschil met het concert van de Wiener Philharmoniker kon niet groter zijn. Nu zat er een orkest op het podium dat een transparante klankschoonheid voortbracht, en daarnaast vooral deed waarvoor het er zat: muziek maken en de componist de beste eer bewijzen. Voor de pauze werd mijn adem al ontnomen door een volledig vloeiende en harmonische uitvoering van Mozarts 21ste pioanoconcert. Jonathan Biss lijkt inderdaad een meesterpianist. Het tweede deel heb ik nog nooit zo muzikaal-vloeiend horen spelen. Ook door het orkest: waar de hoofdmelodie door de strijkers een tegenstem in de fagot krijgt, ontstond er een nieuwe, gemengde klank. Tja, dan staat de tijd even stil. Na de pauze de Vierde van Sjostakovitsj, die ik eerder hoorde tijdens het Gergiev-festival in 2001 (toen onder leiding van Maxim Sjostakovitsj) en vorig jaar door Hatink met het Chicago Symphony. Deze uitvoering door het KCO en Mark Elder maakte de diepste indruk. In zijn toelichting vooraf maakte Elder een vergelijking tussen dit werk en Mahler, en ook in Preludium wordt Sjostakovitsj met Mahler in verband gebracht. Ik vind het werk van beide componisten op één essentieel punt van elkaar verschillen. Mahlers muziek is psychisch van aard en doet een beroep op het innerlijk van de luisteraar. Bij Sjostakovitsj, en zeker bij deze expressieve Vierde symfonie, speelt de invloed van de buitenwereld op componist en luisteraar een even grote, zo niet grotere rol. Het stuk is samengeperste dreiging, een emotie die je als luisteraar op het randje van je bevattingsvermogen brengt. Dat maakt dat je na afloop nog minstens een uur nodig hebt om tot de normale stand terug te keren. Een uitvoering die dat voor elkaar krijgt is per definitie geslaagd. Dat het orkest ondertussen het beste van zichzelf gaf, maakte de impact alleen maar groter.
Tenslotte: de jaargang 29 speelde tijdens dit concert een centrale rol: zowel Mozart als Sjostakovitsj componeerden/voltooiden hun werk dat op dit programma stond op 29-jarige leeftijd; en ook pianist Jonathan Biss is 29 jaar oud. Aardige coïncidentie, meer ook niet denk ik.

Concert 19 november 2009


Donderdag 19 november 2009, Concertgebouw Amsterdam
Wiener Philharmoniker o.l.v. Christian Thielemann

Beethoven: Ouverture Coriolan
Beethoven: Symfonie nr. 8
Beethoven: Symfonie nr. 7
Beethoven: Ouverture Egmont (toegift)


Het jaarlijkse optreden van de Wiener Philharmoniker in de serie Wereldberoemde symfonieorkesten is steevast het snoepje hiervan. Wat ze ook spelen, er valt eigenlijk altijd wel te genieten. Dit concert pakte echter uit als een bittere pil; ik heb zelden zo'n teleurstellend concert meegemaakt. Thielemann en de Wiener speelden enkele jaren terug een prima Bruckner 8, maar deze Beethovens leken werkelijk helemaal nergens naar. Ik heb eigenlijk alleen strijkers gehoord, en dan slechts in de modi hard, harder, hardst. Daar waar de strijkers de boventoon voeren, zoals in de opening van het Allegretto uit Beethovens Zevende, of in het 'trio' uit het Presto van dezelfde symfonie, dan hoor je geweldige klanken; de celli en contrabassen van de Wiener brengen een uniek geluid voort. Maar ik heb nauwelijks houtblazers gehoord, en waar het KCO onder leiding van Haitink met de Zevende eerder dit jaar uitblonk in verfijnd samenspel tussen strijkers en houtblazers, en Fischer bij het KCO eveneens eerder dit jaar met de Achtste een puntig en subtiel kleurenpalet voorschotelde, verbleekte Beethoven bij Thielemann en de Wiener tot eendimensionaal strijkersgeweld. Er zaten meer strijkers op het podium dan normaliter bij een uitvoering van een Bruckner-symfonie. Ik telde 9 contrabassen; eentje méér dan bij Sjostakovitsj 4 de avond hierna (zie hierboven). Als een derde van de strijkers thuis was gebleven, had dat winst voor zowel het orkest als de luisteraar opgeleverd. De Wiener Philharmoniker is een groots orkest, en ze kunnen alles. Maar met een onbezonnen dirigent kunnen ze dus ook de plank finaal misslaan.

16 november 2009

Opera 16 november 2009


Maandag 16 november 2009, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

R. Strauss: Salome

Salome - Annalena Persson
Jochanaan - Albert Dohmen
Herodes - Gabriel Sadé
Herodias - Doris Soffel
Narraboth - Marcel Reijans
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Stefan Soltesz

Wie ervan uitgaat dat dit – zoals normaliter wel de bedoeling is – een afgewogen beoordeling is van deze nieuwe productie van Salome, die kan maar beter stoppen met lezen en elders zijn heil zoeken. Want voor zover het al mijn intentie is een afgewogen oordeel te geven, het is zeker nu en misschien ook later onmogelijk om dat te doen. Ik schrijf deze regels nog geen drie kwartier nadat de laatste noot in de zaal geklonken heeft, en ik ben volledig ‘artistiek gedesoriënteerd’ (die term bedacht ik op de fiets om mijn gemoedstoestand weer te geven). Wat vaststaat: Richard Strauss componeerde een werkelijk sublieme opera! Toen ik dit stuk ruim 20 jaar geleden leerde kennen (ongeveer gelijktijdig met de eerste uitvoeringen van de Kupfer-enscenering) door aanschaf van de onvolprezen Solti/Nilsson-opname, ging mijn aandacht vooral uit naar de tweede cd: Salome’s dans en wat daarop volgt. Het gedeelte ervoor vond ik maar rommelig en ‘gedoe’. Maar nu was ik meteen vanaf de eerste maat geboeid door wat ik hoorde; wat een geweldige muziek en hoe rijk. Maar goed, mijn desoriëntatie betreft natuurlijk wat je als toeschouwer te zien krijgt. Ik snap er eigenlijk alles van, en ook helemaal niks. Want als je eendimensionaal uitgaat van het het verhaal van Salome zoals die in het programmaboekje staat, dan snap je er als toeschouwer dus helemaal niks van wat Peter Konwitschny je voorschotelt en ga je (zoals vanavond gebeurde) keihard ‘boe’ roepen terwijl de laatste klank nauwelijks uitgestorven is, of zeg je (zoals ik opving) dat deze productie de ‘grootste bullshit’ is die je ooit hebt gezien; nog nooit eerder zo’n vertwijfeld applaus gehoord trouwens. Maar wanneer je een minuutje nadenkt over de betekenis van de laatste zin van Salome’s monoloog (Und das Geheimnis der Liebe ist grösser als das Geheimnis des Todes) dan snap je nog steeds niks van deze enscenering, maar wordt deze enscenering op zijn minst toch erg interessant. Want waar bij de gekwadrateerde degeneratie van de hofhouding van tetrarch Herodes de dood cq het einde eigenlijk het enige antwoord kan zijn, streeft juist het ultieme product van deze degeneratie (Salome) naar de ultieme liefde. Nou, stof tot nadenken dus. Verder: ik heb erg moeten lachen om enkele grollen van met name Herodias (leve Doris Soffel!). Prachtig moment: Herodes poogt Salome van haar verlangen naar dat hoofd af te helpen, en Herodias houdt alvast een zilveren schaal voor de nek van Jochanaan. Maar ook Salome’s dans is een genot om te bekijken (van laatste-avondmaaltafereel tot dansorgie). Of het allemaal klopt zal me nu even een zorg zijn. Kunst is geslaagd wanneer deze tot piekeren, twijfelen en nadenken aanzet, los van de vraag of je tot oplossing komt. En dit is de eerste opera-enscenering die dit bij mij zo sterk voor elkaar krijgt. Ik ga aan het eind van de uitvoeringscyclus nog een tweede keer, dus wellicht dan iets coherenters…?

08 november 2009

Concert 4 november 2009


Woensdag 4 november 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Iván Fischer
Maria Joao Pires, piano

Mozart: Ouverture Die Zauberflöte
Mozart: Pianoconcert nr. 23, KV 488
Mozart: Adagio en fuga
Mozart: Symfonie nr. 41 'Jupiter'


Iván Fischer mag zich bij het KCO uitleven in allerlei repertoire. Zijn Matthäus heb ik gemist, maar zijn andere programma's bij het KCO van de afgelopen jaren heb ik allemaal gehoord. Na een volledig Beethoven-programma in het voorjaar nu een compleet Mozart-programma. Hij benadert ook Mozart duidelijk niet-traditioneel; toch is zijn aanpak minder markant als die van zijn leermeester Harnoncourt. Transparantie en relatieve kleinschaligheid staan bij hem voorop, en dan hoor je fraaie Mozarts! In de Jupiter had ik wat meer lyriek willen horen, en het overslaan van de herhaling van de expositie in het eerste deel vind ik gewoon een rotstreek. En waarom dan wel de herhaling van de expositie in het slotdeel? Toch nog even een bijspijkercursusje van een uurtje bij Harnoncourt, stel ik voor. Maar goed, verder blijft Fischer mijn favoriete kandidaat voor een chefdirigentschap, ook al mag Jansons nog lang blijven wat mij betreft. Fischer keert over een half jaar terug met Mahler 4; ik ben benieuwd of hij de bijzondere larmoyante sfeer in het Ruhevoll die zijn cd-opname met zijn Boedapester orkest zo subliem maakt ook live bij het KCO weet te realiseren.
Voor de pauze een hoogtepunt in Mozart-spel met Maria Joao Pires, die met het jaar kleiner van gestalte lijkt te worden. Maar Mozart speelt ze als geen ander: licht, virtuoos maar precies met de juiste emotionele lading. Het te korte Adagio werd haarfijn getroffen. En de toegift uit het Bach-concert in f was eveneens een fraai staaltje verfijning. Gewoon lekker zo'n Mozart-concert.

30 oktober 2009

Concert 28 oktober 2009


Woensdag 28 oktober 2009, Concertgebouw Amsterdam
WDR Sinfonieorchester Köln o.l.v. Semyon Bychkov
Yefim Bronfman, piano

Brahms: Pianoconcert nr. 2
R. Strauss: Eine Alpensinfonie


Bychkov hoorde ik eind jaren tachtig bij het KCO; hij gold toen als een belofte en werd enige tijd als de kandidaat voor opvolging van Von Karajan beschouwd. Uiteindelijk bleek hij toch te licht. Nu dan na lange tijd terug in het Concertgebouw met zijn eigen Keulse orkest in een onweerstaanbaar programma met één van mijn favoriete pianisten als solist; dit kon ik niet voorbij laten gaan. Ik hoorde Bronfman eens een prachtige uitvoering van Brahms' Eerste pianoconcert geven, met het KCO o.l.v. Chailly. Zo intens als die uitvoering was deze uitvoering van het Tweede pianoconcert niet. Daarvoor was de verhouding tussen solist en orkest te weinig hecht, en bracht Bychkov te weinig diepgang in de orkestbegeleiding aan. In het derde deel etaleerde Bronfman zijn grootheid door een perfecte samenwerking met de cellist; ook Brahms laat zich trouwens in dit deel van zijn beste kant zien. Het vierde deel vind ik altijd wat vreemd: na het geweld van de eerste twee delen en daarna dat poëtische derde verwacht je een flinke uitsmijter, maar Brahms had andere gedachten. Na de pauze de Alpensinfonie. Een goed Duits middenklasse-orkest, dat moest wel slagen. En inderdaad: onder leiding van Bychkov speelde het een prima uitvoering. Relatief langzaam, maar zonder verslapping en lekker warmbloedig. De Alpensinfonie wordt wel eens als edelkitsch weggezet, maar wat mij betreft is het een meesterwerk. Goed gecomponeerd en geïnstrumenteerd, gevarieerd en voor de luisteraar immer een belevenis. Een toporkest had stellig een grootsere uitvoering gegeven, maar ik verliet om half elf voldaan de zaal.

25 oktober 2009

Concert 24 oktober 2009


Zaterdag 24 oktober 2009, Concertgebouw Amsterdam
The Cleveland Orchestra o.l.v. Frans Welser-Möst

Debussy: uit Nocturnes: Nuages & Fêtes
Widmann: Chor
Beethoven: Symfonie nr. 5


Van de grote en illustere Amerikaanse orkesten had ik alleen het Cleveland Orchestra nog niet eerder gehoord. Tot deze avond dus. Of het aan het opbouwwerk van Georg Szell ligt, of aan de kwaliteiten van Welser-Möst, of aan een combinatie: het orkest speelde bijzonder goed. Kenmerkend aan hun spel was de enorme transparantie en het achterwege blijven van de bij zoveel Amerikaanse orkesten gebruikelijke welluidendheid. Er werd vooral subtiel gespeeld, en soms zelfs fluisterzacht. Voor de pauze heersten de ijle sferen van Debussy en Widmann; ik kan me vergissen, maar volgens mij heb ik Widmanns Chor eens eerder gehoord in de A-serie. Een boeiend stuk, dat in karakter goed past bij de twee voorafgaande twee delen uit de Nocturnes van Debussy. Na de pauze met de beide benen op de grond met een klassiek gespeelde Vijfde Beethoven, in relatief hoge tempi, maar technisch nagenoeg perfect gespeeld. Welser-Möst hield de fermates in het openingsdeel erg kort, en dat gaf het deel extra kracht. De lang niet uitverkochte zaal kreeg meteen een toegift. Met de wat rechtlijnig maar wederom technisch perfect en bijzonder doorzichtig gespeeld Vorspiel tot de eerste akte Lohengrin (wat een meesterwerk is dat toch) keerden we weer terug naar de ijle speren van voor de pauze. Een fraai concert door een uitstekend orkest. Op hun website was de dag erna al een fotoslideshow op YouTube te zien. Klik hier om het te bekijken (zo lang als het online staat).

07 oktober 2009

Opera 6 oktober 2009


Dinsdag 6 oktober 2009, Stadsschouwburg Amsterdam
De Nederlandse Opera

Purcell: Dido and Aeneas

Dido - Malena Ernman
Aeneas - Luca Pisaroni
Belinda - Judith van Wanroij
Sorceress - Hilary Summers
Les Arts Florissants o.l.v. Jonathan Cohen

Het verhaal van Dido en Aeneas is eigenlijk het omgekeerde van (de derde akte van) Tristan en Isolde: Dido maakt er een einde aan door het vertrek van Aeneas; Tristan door de komst van zijn geliefde. In de Dido vertrekt Aeneas naar zee; in de Tristan komt juist Isolde aangezeild. Ik kwam hierop door de gedachte dat ook Dido en Aeneas best aardige thematiek voor Wagner was geweest: ultieme liefde, zeilboten en zeelui, een hof aan zee, mytische achtergronden...
Enfin, bij Wagner moet je om vijf uur gereed zitten en sta je pas tegen elf uur goed en wel op straat. Bij Purcell kun je tussen het aperitief en diner even op de fiets op en neer naar de Stadsschouwburg voor zijn opera. Maar het uurtje dat je in de zaal zit beleef je wel uiterst intens. De handeling is volledig ingekookt tot de ultieme essentie, en welhaast iedere minuut vindt er een stemmingswisseling plaats. Deze productie doet een beroep op al je zintuigen: er gebeurt zoveel voor oog en oor, dat je na afloop volledig voldaan bent. Het begint al ruim voor de eerste noot klinkt: op het toneel wordt zogenaamd nog aan het decor gebouwd, spelen de kinderen alvast hun spelletjes en maken de acrobaten hun spieren los. Ook tijdens de eigenlijke opera is er voortduderende beweging; zelfs de hoge bomen op het achtertoneel komen halverwege even van hun plaats. Maar goed, je kijkt je ogen uit bij deze schitterende toneelbeelden. Er wordt intens gezongen door Ernman, Pisaroni, Van Wanroij en Summers; het slot van de opera grijpt je naar de keel - wat is dat 'When I am laid' toch subliem. Zeker wanneer het als een heuse sterfscene is geënsceneerd.

03 oktober 2009

Concert 2 oktober 2009


Vrijdag 2 oktober 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Daniel Harding

Janácek: Lachische dansen
Mahler: Symfonie nr. 1


Na de relatief lichtvoetige, en warmbloedig gespeelde Lachische dansen van Janácek de start van het tot juni 2011 durende Mahler-project van het KCO. De jonge Daniel Harding is de relatieve lichtgewicht van deze serie, maar hij logenstrafte enige gedachte over een daardoor minder interessante uitvoering. Want ik vond deze Eerste Mahler bijzonder goed. Harding koos relatief langzame tempi, liet het orkest uitermate doorzichtig spelen (in de tutti van het vierde deel bijvoorbeeld waren de klarinetten soms goed te horen) en bracht tegelijkertijd een muzikaal-vloeiende uitvoering. Waar op cd de kerstmatinee-Haitink, Abbado, Bernstein en Jansons vooral de contrasten benadrukken, legde Harding de nadruk op de intieme en dromerige aspecten van deze symfonie. Dit was vooral een introverte benadering, en met zulk fraaie afgewerkt orkestspel als deze avond leverde dat een mooie uitvoering op. De zwierigheid in het tweede en derde deel waren exemplarisch en klonken zeer weens. Goed dat ook de harp alle nadruk kreeg. Ja, gewoon erg fraai deze Eerste Mahler.

01 oktober 2009

Mahler 1


Ik heb mezelf getrakteerd op een abonnement op de Mahler-serie van het KCO. Tot juni 2011 speelt het orkest alle symfonieën en Das Lied von der Erde. In de keuze van de dirigenten speelt het orkest niet louter op safe. Met Jansons (2, 3 en 8), Haitink (9), Boulez (7) en Inbal (10) staan gelouterde Mahler-dirigenten voor het orkest. Maar met Harding (1), Gatti (5) en Maazel (6) kan het alle kanten op. Ik kijk het meest uit naar de Jansons-concerten en naar Boulez en Fischer (4). Maar eigenlijk naar de hele serie, want die vormt een mooie aanleiding om het symfonische werk van Mahler gefaseerd opnieuw te doorgronden.
Ik ben van plan analoog aan de concerten een vergelijkende discografie van mijn Mahler-cd-collectie te doen. Van alle symfonieën heb ik meerdere uitvoeringen in de kast staan; boeiend om die eens te vergelijken. Hoe aardig het idee ook, het is geen licht werk. Van de Eerste symfonie heb ik op de één of andere manier in de loop der tijd tien uitvoeringen op cd weten te verzamelen. Die draai je niet zomaar op een zondagmiddag… En bij de Zesde (ik geloof negen uitvoeringen op cd) moet ik oppassen dat ik halverwege niet aan de Prozac moet.

De Eerste Mahler was ook mijn eerste kennismaking met zijn muziek. Het is voor de ongeoefende luisteraar, met zijn Vierde, zijn meest toegankelijke symfonie. Opvallend is de relatieve hoge kwaliteit van deze Eerste. Waar veel andere grote componisten met hun eerste symfonie nog aan het opwarmen zijn, leverde Mahler op zijn 28ste meteen een origineel, eigenzinnig en groots werk af. Het eerste deel vind ik erg intens, zeker de ijl klinkende vogeltjes-passage na de (herhaalde) expositie: origineel, briljant georkestreerd, dreigend. Het tweede en derde deel zijn relatieve rustpunten, maar ook daarin zijn er dreigende elementen. Alles komt in het slotdeel tot uitbarsting, in een fraaie afwisseling van hard en zacht, storm en rust, kakafonie en lyriek.

Zoals gezegd: er staan 10 opnames in mijn cd-kast. Daarvan laat ik drie opnames buiten deze vergelijking: Tennstedt, Muti en Bernstein uit de RCO-live Anthology box. Deze laatste betreft een opname van één concert uit een serie van meerdere, waaruit DG een commerciële opname samenstelde; deze DG-opname doet wel mee aan deze vergelijking. Er ontbreken natuurlijk ook opnames die hier misschien wel thuis hadden gehoord (Boulez, Solti, Walter). Maar je kunt niet alles hebben. Dat geldt ook voor ons allen: het blijft een raadsel waarom Von Karajan nooit een opname van deze symfonie heeft gemaakt; dat had zeker tot een interessant resultaat geleid.
De zeven opnames van deze Eerste Mahler die ik de afgelopen twee weken heb beluisterd bieden allemaal voldoende kwaliteit. Een slechte opname zit er eigenlijk niet tussen. De verschillen zijn soms minimaal, zeker in het slotdeel. Daar weten alle dirigenten wel raad mee: blijkbaar een deel dat nauwelijks ruimte voor interpretatie laat. Het blijkt bovendien lastig precies de verschillen tussen de opnames onder woorden te brengen. Die zijn soms zo minimaal, dat het benoemen daarvan de verschillen meer nadruk geven dan ze verdienen.


De oudste opname in deze vergelijking is van Carlo Maria Giulini en het Chicago Symphony Orchestra, dateert uit 1971 en neemt een bijzonder positie in de collectie in: Carlo Maria Giulini maakte slechts drie Mahler-opnames en geldt niet als een Mahler-dirigent. Enkele jaren later zou hij met hetzelfde orkest de Negende opnemen, en weer later in Berlijn Das Lied von der Erde, en daar bleef het bij. Maar deze Eerste bevestigt de grootheids van Giulini’s stijl. Het eerste deel sleept teveel en klinkt te hoekig en bonkig, maar in het tweede en derde deel verricht hij grootse daden. Het trio in het Scherzo klinkt neo-Brahms, en geen andere dirigent onderscheidt zich zo met het gedragen tempo van het derde deel. Het middendeel klinkt kamermuzikaal en ontroerend intiem. De finale wordt groots, breed, warmbloedig, maar uiterst secuur gespeeld.

Vrijwel gelijktijdig maakte Bernard Haitink met het Concertgebouworkest zijn tweede opname van dit stuk. Kort na zijn benoeming als chefdirigent werd al een opname gemaakt (ik geloof in 1961), maar deze werd door Haitink als jeugdzonde verworpen. Voor de in opbouw zijnde serie Mahler-opnamen werd in 1972 opnieuw deze Eerste op de lessenaars gezet. Het is een typische ‘vroege’ Haitink: relatief licht, vloeiend en vooral voor zichzelf sprekend. De uitvoering staat als een huis, is coherent en krachtig.

Vier jaar later startte Haitink de Mahler-Kerstmatinees, te beginnen met deze Eerste. De uitvoering vormt – hoe bijzonder! – in stijl een eenheid met de andere Kerstmatinee-Mahlers van de tien jaar hierna: dreigend, fel, dikwijls sneller dan gebruikelijk, dramatisch, en in deze Eerste soms zelfs overrompelend (Finale). De enorme intrinsieke kracht, passie en gedrevenheid zijn verbluffend; zo kan dit stuk dus óók klinken.

In oktober 1987 stond tijdens een regulier concert in de D-serie waar ik op geabonneerd was Leonard Bernstein voor het orkest. DG fabriceerde van de serie concerten een commerciële opname als onderdeel van de Mahler-serie die Bernstein maakte met de drie orkesten die Mahler zelf ooit gedirigeerd heeft: de New York Philharmonic, de Wiener Philharmoniker en het Concertgebouworkest. Deze opname heeft voor mij een bijzondere lading omdat ik zelf in het publiek zat, maar los van dat: dit is de beste van deze vergelijking. Het eerste deel is gedetailleerd, spannend en toch ook vloeiend; de glissandi zijn erg fraai gerealiseerd. Het tweede deel is relatief langzaam, maar zowel analytisch als muzikaal. Het derde deel wordt dan weer wat vlotter genomen; hoe fraai spelen de viool en hobo die prachtige passage in het middengedeelte. De finale is flitsend en groots. Van de live-uitvoering herinner ik me vooral het moment waarop de hoorns gingen staan, precies volgens de aanwijzingen in de partituur! Bij Bernstein denk je dan eigenlijk aan overdrijving, maar dat is hier geenszins het geval. Wel interpreteert hij de aanwijzingen van Mahler in de partituur soms wat letterlijker dan andere dirigenten, maar wat is daarop tegen? Dit is de meest coherente en idiomatische uitvoering van dit zevental.


Twee jaar later maakte DG ook in Berlijn een live-opname, van de Berliner Philharmoniker onder leiding van Claudio Abbado. Tijdens de periode Von Karajan waren de symfoniën van Mahler geen standaard-repertoire, en dat hoor je in deze opname. Het orkest is nog niet volledig vertrouwd met deze muziek, en ook Abbado dwingt geen coherente lezing af. Maar het geweldige orkestspel en het feit dat je Abbado hoort schaven aan de uitvoering maakt dit wel een spannende opname. En Abbado is een verhalenverteller, en haalt hier het onderste uit de kan.

Tijdens het Mahlerfeest in 1995 betekende de uitvoering van Mahlers Eerste de doorbraak van Riccardo Chailly als Mahlerdirigent. De opname valt echter in deze vergelijking fors tegen. Het KCO speelt weliswaar prachtig, maar Chailly dirigeert gemaniëreerd. Hij legt de nadruk op nagenoeg alle details; vermoeiend en betweterig. Alsof hij wil zeggen: kijk mij eens alles doorhebben van deze muziek. De grote lijn wordt volledig opgeofferd aan alle details; dat is prettig om die allemaal eens gepresenteerd te krijgen, maar erg idiomatisch is het niet. Helaas!

In augustus 2006 speelde het KCO o.l.v. Mariss Jansons de Eerste tijdens een zomerconcert, en ook later dat najaar nog een paar keer. Van al die concerten werd een RCO-live opname gemaakt, die in deze vergelijking hoge ogen gooit en wat mij betreft alleen Bernstein voor moet laten gaan. Jansons ontlokt in elk geval aan het KCO het beste orkestspel, maar daarnaast is zijn opvatting evenwichtig, gedreven, markant. Hij overdrijft nergens, maar drukt wel een eigen pulserende stempel op het stuk.

Samenvattend: de oudere opnames van Giulini en Haitink zijn interessant voor wie deze grote dirigenten een warm hart toedraagt. Ze bieden beide prima uitvoeringen. Interessanter zijn de live-opnames van Haitink tijdens de Kerstmatinee en van Abbado: hier regeren de kracht van het live-moment. Chailly valt tegen door zijn overbelichting van de details. De beste, krachtigste, evenwichtigste en meest gedreven uitvoeringen komen van Bernstein en Jansons, beide met het (Koninklijk) Concertgebouworkest; beide opnames zijn samengesteld uit meerdere live-opnames, en bij allebei zit ik bij een van die uitvoeringen in de zaal. Bernstein trekt bij mij uiteindelijk aan het langste eind: hij legt net iets meer persoonlijkheid en diepte in de uitvoering, zonder te overdrijven.

Opera 30 september 2009


Woensdag 30 september 2009, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Halévy: La Juive

Rachel - Angeles Blacas Gulín
Eléazar - Dennis O'Neill
Léopold - John Osborn
Eudoxie - Annick Massis
Cardinal de Brogni - Alastair Miles
Koor van De Nederlandse Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Carlo Rizzi

Tweede keer naar La Juive, en geen spijt. Er zijn vele zwakke momenten in deze lange opera, maar de spaarzamere sterke momenten vergoeden alles. Al die overgangen middels pizzicati.... En de finale van het eerste en tweede bedrijf lijken inhoudelijk sterk op elkaar; steeds voortdurend roepen dat de situatie verwarrend is (á la Rossini); tja, dat schiet niet echt op. Maar zoals opgemerkt bij mijn vorige log: naarmate de opera vordert neemt de kracht ervan toe. La Juive is overigens een van de weinige opera's waarvan het verhaal ijzersterk en tijdloos is. De thematiek is actueel, en ook sterk invoelbaar. De confrontatie van wereldlijke en religieuze krachten: bijzonder scherp allemaal. Die confrontatie vormt ook de kern van de enscenering, wat een schitterend toneelbeeld steeds. En wat een dubbele gelaagdheid in de verhaallijn. Iedereen is gevangene van zijn eigen situatie en halsstarrigheid, en hoe begrijpelijk die ook zijn: ze vallen er allemaal aan ten prooi. De virtuoze aria's van prinses Eudoxie worden door Annick Massis uitstekend gezongen; Angeles Blacas Gulín behoudt de gehele voorstelling kracht van stem en Dennis O"Neill grijpt je in zijn aria aan het slot van het vierde bedrijf naar de strot. En het orkest speelde onberispelijk. Rizzi dirigeert ogenschijnlijk achteloos, maar hij heeft de boel volledig onder controle. Toch weer een mooie avond.

27 september 2009

Concert 26 september 2009


Zaterdag 26 september 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Neeme Järvi
Alban Gerhardt, cello

Tüür: Aditus
Prokofiev: Sinfonia concertante
Von Weber: Ouverture en mars uit 'Turandot'
Hindemith: Symfonische metamorfosen


De D-serie van het nieuwe seizoen begon met dit wat bonte repertoire, waarin de Sinfonia concertante van Prokofiev en de Symfonische metamorfosen van Hindemtih de hoofdschotel vormden. Als aperitief een stevig klankvol stuk van de Estse componist Erkki-Sven Tüür, waarschijnlijk een goede bekende van landgenoot Järvi. De Sinfonia concertante van Prokofiev had ik nog nooit eerder gehoord, en bleek een prachtig virtuoos en hondsmoeilijk stuk, dat door de mij even onbekende als geweldig spelende cellist Alban Gerhardt technisch nagegoeg perfect werd gespeeld. Bovendien was het samenspel met het orkest bijzonder fraai: ook in de luidere passages bleef je de cello horen; goed gedirigeerd door Järvi derhalve. De Turandot-ouverture van Von Weber was een programmatische opmaat voor de Symfonische metamorfosen van Hindemith: in het tweede deel daarvan heeft Hindemith zich op het Von Weber-stuk gebaseerd. Die hele Symfonische metamorfosen vormen een lekker stuk: beetje modern, beetje jazz, beetje boersigheid, beetje mooispelerij - alles bij elkaar een goed orkestwerk. Het KCO speelde het meer op routine dan op het scherpst van de snede, maar dan nog voldoende goed om ervan te kunnen genieten. Om het publiek na afloop toch nog tot de gebruikelijke staande ovatie uit te nodigen werd de mars uit het Von Weber-stuk herhaald: Jarvi dirigeerde met in zijn linkerhand de bos bloemen en in de rechter zijn dirigeerstok. Thuis moest ik andere muziek opzetten om dat steeds herhaalde thema uit mijn hoofd te krijgen.

09 september 2009

Opera 8 september 2009


Dinsdag 8 september 2009, Muziektheater Amsterdam
De Nederlandse Opera

Halévy: La Juive

Rachel - Angeles Blacas Gulín
Eléazar - Dennis O'Neill
Léopold - John Osborn
Eudoxie - Annick Massis
Cardinal de Brogni - Alastair Miles
Koor van De Nederlandse Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Carlo Rizzi

La Juive is een specimen van de grand opéra, maar opvallend zijn de vele intieme en breekbare scenes en passages. Bij de term grand opéra denk je aan golven geluid, maar dat blijkt een misvatting. Een muzikaal meesterwerk is dit werk uit 1835 zeker niet; met name in de eerste en tweede akte komt de muzikale handeling maar niet uit zijn cocon - ik zat tijdens deze twee bedrijven enkele keren stevig te verlangen naar een opzwellende melodie of interessante muzikale gedachte. Dat wil niet zeggen dat die eerste twee aktes slecht zijn; het openingsensemble aan het begin van het tweede bedrijf is bijzonder sfeervol. In de derde akte bloeit de muziek opeens op - het leek wel alsof Halévy een bijzondere voorkeur voor de rol van prinses Eudoxie had, want de scenes waarin zij optreedt zijn muzikaal erg fraai gecomponeerd. Maar goed, tot zover de kanttekeningen. Want ik heb een uitermate interessante opera gehoord, waarin vijf prima tot uitstekende zangers de centrale handeling vertolken, het orkest onder leiding van Rizzi uiterst verzorgd en subtiel begeleidde, en die - ik kan niet anders zeggen - subliem geënsceneerd is. Het toneelbeeld behoort tot de fraaiste die ik ooit zag. Evenals bij Carmen worden de bedrijven die op verschillende plaatsen afspelen door hetzelfde materiaal uitgebeeld. En laat de tandem Audi-Tsypin maar zijn gang gaan! Wat was het mooi en effectief. Hoogtepunt: de ononderbroken overgang van het vierde naar het vijfde bedrijf.
Interessante overweging: zonder Halévy een muzikale grootheid te willen noemen, heeft hij met deze opera toch zeker een stap in de operageschiedenis gezet. Het stuk dateert uit 1835; welke grootse romantische voorgangers in dit genre waren er toen al eigenlijk? Met Guillaume Tell van Rossini en de opera's van Von Weber heb je het dan wel eigenlijk gehad (ik laat de andere opera's van Halévy en Meyerbeer even buiten beschouwing - want je kunt jezelf niet als lichtend voorbeeld gebruiken. Of was Meyerbeer dan de baanbreker?). Daar heeft de muziek in La Juive soms wel het midden van: een beetje Rossini- en Von Weber-achtige riedeltjes. Maar La Juive is zeker niet in Rossini- of Von Weberstijl geschreven. Enfin, om verder over te piekeren. Dat ga ik zeker doen in de aanloop naar en tijdens mijn tweede bezoek aan deze opera, aan het einde van de voorstellingenreeks. En een componist die een aria orkestraal inleidt door een solo door twee cors anglais was zeker geen gemakzuchtige luiaard.

27 augustus 2009

Concert 26 augustus 2009


Woensdag 26 augustus 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons
Magdalena Kozená, mezzo-sopraan

Sibelius: Symfonie nr. 1
Duparc: L'invitation au voyage
Duparc: Extase
Duparc: Le manoir de Rosemonde
Duparc: Chanson triste
Duparc: Phidylé
Ravel: Daphinis et Chloé - Suite nr. 2


Na het stevig-wellluidende Duits-Russische programma van afgelopen zaterdag vanavond de fijnzinnige Fins-Franse tegenhanger. Jazeker, ook dit concert was weer een geweldige onderstreping van het feit dat er tien minuten fietsen van mijn huis (ik hoef slechts de hoek om en dan gewoon rechtdoor) een gebouw staat met een huisorkest erin dat een verwende muzikale gehoorfreak haast iedere keer opnieuw uitdaagt om nieuwe superlatieven te bedenken. En was in de tijd van Haitink en daarna ook met Chailly de chef op de bok de regel, nu is dat met Jansons een uitzondering en staat het orkest (uit zichzelf al een toporkest) met deze topdirigent 'am Pult' bij voorbaat op scherp. Wanneer het orkest zich daarbij volledig vertrouwt voelt met de uit te voeren muziek, dan is 1 plus 1 per definitie minstens 3, zoals afgelopen zaterdag in Sjostakovitsj, en deze avond in Ravel. Die Tweede suite uit Daphinis et Chloé vind ik een raar geval. Bij een complete uitvoering van de Daphnis et Chloé zit je eigenlijk ruim een half uur te wachten op het moment waarop juist deze suite begint: het Lever du jour is zo ongelooflijk prachtig dat mij eens bij een volledige uitvoering onder Haitink op dat climaxmoment spontaan de tranen in de ogen sprongen. De KCO-opname van Chailly is juist in dat Lever du jour ongeëvenaard mooi (de fluiten!). Maar: met deze Tweede suite op het programma val je als luisteraar meteen, maar dan ook direct in dit sublieme moment. Tja, daar is in de muziek niet voor niks de langzame inleiding of de opmaat voor uitgevonden. Seks die meteen met een orgasme begint is ook niet alles... In deze Tweede suite wordt dus het zwaartepunt verlegd naar die fluitsolo en naar de extatische finale. Tja, daarin waren Emily Beynon, de rest van het KCO en Jansons in hun element. In het programma na de pauze klonken daarvoor vijf liederen van Duparc, die ik alleen in hun oorspronkelijke versie met piano ken. Met orkest zijn deze liederen nog fraaier, zeker wanneer ze gezongen worden door Kozená, die twee jaar geleden onder Haitink bij mij diepe indruk maakte als Mélisande en een half jaar geleden samen met Rattle in liederen van Berg de Rotterdamse Doelen de adem ontnam. Ik zat vanavond op het zijbalkon, en daar vond ik de verhouding tussen haar stem en het orkest niet helemaal ideaal. Het orkest was net iets te overheersend. Ondanks dat: wat een prachtmuziek en wat een subtiliteiten in klank; Phidylé bracht me even los van het hier en nu. De toegift kon en kan ik niet thuisbrengen. Ik heb een cd van alle Duparc-liederen gezongen door José van Dam, maar daarop geen lied dat ik met die toegift kan associëren. Of was het toch 'Le galop'? Voor de pauze de Eerste van Sibelius. Daarover heb ik me zowel tijdens als na de uitvoering voortdurend zitten afvragen wat er toch mee aan de hand was. Het KCO is geknipt voor deze geweldige muziek, maar speelt het simpelweg te weinig. Jansons hanteerde relatief langzame tempi en dan komt het bij deze subtiele en eigenaardige muziek aan op volledige beheersing. En hoe fraai het orkest ook klonk, en hoeveel geweldige nieuwe details ik hoorde, ik vond het orkest ontzettend onzeker klinken; alsof het ieder moment uit de bocht kon vliegen. Enkele hout- en koperblazers en ook de paukenist zaten er allemaal wel ergens net een tikkie naast, en dat leek me uitsluitend te wijten aan de onbekendheid met dit stuk. In Preludium staat gewoonlijk de uitvoeringshistorie van gespeelde stukken, maar die informatie ontbrak nu in de Robeco-kraak-papieren. Volgens mij is het lang geleden dat het KCO deze Eerste Sibelius op de lessenaars had staan; ik heb het ze nog nooit eerder horen spelen. Tja, Sibelius is net als Bruckner en Mahler: die moet je op/in je genen hebben zitten. En dat heeft het KCO helaas (nog) niet. Jansons is de eerste KCO-chefdirigent sinds tijden die Sibelius bij zijn orkest dirigeert, maar de Finse meester is echt dé blinde vlek van het KCO. Goed, een lang verhaal, maar het concert van deze avond bezorgde me nogal wat hoofdbrekens. Het was allemaal ontzettend mooi, ik zou haast zeggen: subliem. Maar volledig perfect vond ik het als verwende gehoorfreak niet. Wel memorabel, vandaar deze log. (De afbeelding hieronder is een ets van Marcel Vertes uit 1951: Daphnis et Chloe.)

25 augustus 2009

Concert 22 augustus 2009


Zaterdag 22 augustus 2009, Concertgebouw Amsterdam
Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons

Schnittke: Ritual
Haydn: Symfonie nr. 100
Sjostakovitsj: Symfonie nr. 10


Van 6 tot 11 juni 1995 vonden er in het Concertgebouw zes bijzondere concerten plaats. Het Orkest van de 18e eeuw o.l.v. Frans Brüggen speelde toen alle Londense symfonieën, tijdens ieder concert twee, van elkaar gescheiden door een aria gezongen door Charlotte Margiono. Deze concerten begonnen om 23.00 uur, hadden geen pauze en waren een uurtje later, dus rond middernacht, weer afgelopen. De zaal zat hooguit halfvol, en vlakbij mijn mooie plaats in het midden van de zaal zat tijdens enkele van deze zes concerten Mariss Jansons, die die dagen bij het KCO dirigeerde. Ik moest hieraan denken toen aan het slot van de Militaire van Haydn de trom en bellen van achteruit de zaal in kwamen en het slot van deze verrukkelijke symfonie een nog vrolijker karakter gaven. Want tijdens de uitvoering o.l.v. Frans Brüggen op 6 juni 1995 gebeurde iets vergelijkbaars. Zou Jansons het idee toen opgedaan hebben? Enfin, het effect was groots, maar daarvoor had al een weliswaar relatief traditionele, maar uiterst transparant gespeelde uitvoering van dit meesterwerk geklonken. Werkelijk iedere orkestgroep bleef voortdurend hoorbaar; wat speelde het orkest groots. Zo ook in de Tiende van Sjostakovitsj, die ik eigenlijk altijd al een wat overgewaardeerde symfonie vond. Het stuk kwam regelmatig voorbij, maar echt overtuigend heb ik het nooit gevonden. Tot deze avond. Zo overweldigend en spetterend kan dit stuk dus ook klinken; Jansons is toch echt een tovenaar. Het is bij Sjostakovitsj soms wel meer van hetzelfde, maar boeiend is zijn muziek bijna altijd. En wanneer deze zo glansrijk, krachtig en gedetailleerd-pulserend wordt gespeeld als tijdens dit concert zit je op het puntje van je stoel. Het concert opende al fraai door het welluidende Ritual van Schnittke, dat fraai wegstierf. Het orkestseizoen kon niet beter beginnen!